Weinig dieren zijn met zo’n overvloedig aantal namen bedacht als de poema, na de jaguar de grootste kat van Amerika. Poema, cougar, panter, bergleeuw, zilverleeuw, hertendoder, Indiaanse duivel, koningskat en bergduivel zijn er slechts enkele van.
Namen, die bijna allemaal zijn ontstaan in de tijd dat de blanken bezit van Amerika namen en daar met de poema in contact kwamen, een dier dat ze niet kenden. Ze vergeleken de kat met dieren die ze al eens gezien of waarover ze al eens gehoord hadden en gaven hem dienovereenkomstige namen. De Nederlandse kolonisten in Noord-Amerika hebben zelfs lang geloofd met een echte leeuw te doen te hebben. Ze verwonderden zich er wel over dat de door de Indianen aangeboden huiden altijd afkomstig waren van ‘leeuwinnen’ en er nooit een van manen voorzien exemplaar bij was. De poema is een bijzonder veelzijdig dier dat vroeger een enorm verspreidingsgebied had van het noorden tot het uiterste zuiden van het Amerikaanse continent. Zoveel heeft hij tegenwoordig niet meer tot zijn beschikking. In Noord-Amerika komt hij alleen nog in het oosten van de Verenigde Staten en zuidelijk Canada in redelijke aantallen voor; in het westen nog maar zeer sporadisch in bepaalde woeste gebieden. In Zuid-Amerika is hij ook al op heel wat plaatsen verdreven, al kan men in principe zeggen dat hij dat hele zuiden nog bewoont. De poema heeft als sterke punt dat hij zich aan elk voorkomend landschap weet aan te passen – mits er natuurlijk niet al te veel mensen wonen. Hoog in de bergen, op de vlakke pampa’s en in de bossen, overal voelt hij zich thuis. Het merkwaardige is dat hij de laatste tien, twintig jaar zijn terrein in de Verenigde Staten en Canada duidelijk wat uitbreidt.
Vooral in Canada wordt hij geregeld steeds oostelijker gevonden. In gebieden waar honderd jaren geen poema leefde, worden de katten nu weer gesignaleerd, zoals op de schiereilanden New Brunswick en Nova Scotia. Zelfs in een voorstad van Montreal zag men een wijfje met een groot jong. Waarschijnlijk is die uitbreiding vooral te danken aan veranderingen in de bosbouw, waardoor het terrein voor een aantal diersoorten weer aantrekkelijker wordt, onder andere voor herten en bepaalde hoenderachtigen – die op hun beurt poema’s aanlokken. Ook het feit dat vele landerijen in die buurt door de mens – de grootste vijand van de poema – worden verlaten, doen de rover gemakkelijker terugkeren. De laatste jaren zijn in vrijwel het gehele zuidelijke deel van Canada poema’s gezien, niet veel, nu eens een hier, dan een exemplaar daar, maar toch met zo’n regelmaat dat de sinds vele jaren verbroken verbinding tussen de in het oosten en westen levende vormen weer hersteld schijnt te zijn.
Daar men ook enkele malen wijfjes met jongen heeft geobserveerd, ziet de toekomst er voor de oostelijke vorm veel minder zorgelijk uit dan enkele tientallen jaren geleden toen men deze poema wel eens als uitgestorven beschouwde. De ‘terugkeer’ is, biologisch gezien, een verbazingwekkend feit. Wanneer het aantal individuen van een diersoort in de natuur beneden een bepaald minimum is gedaald, is de soort, alle bescherming ten spijt, gedoemd uit te sterven. Bij de poema’s was, naar men meende, dit minimum ruimschoots overschreden. Dat het dier zich desondanks blijkbaar wist te herstellen, bewijst dat het over een enorm aanpassings- en incasseringsvermogen moet beschikken en zich weet voort te planten bij een aantal en onder omstandigheden waar andere dieren aan ten onder gaan.
In verscheidene delen van de Verenigde Staten schijnt zich iets soortgelijks voor te doen, speciaal in het zuidoosten, in Louisiana, Arkansas en Missouri bijvoorbeeld. Enkele geografische rassen, zoals de Florida-poema en de genoemde Canadese vorm die eens ook in het noordoosten van de Verenigde Staten voorkwam, staan echter als ‘ernstig bedreigd’ op de rode lijst van de internationale natuurbeschermingsorganisatie. Ook de Florida-poema werd nog niet zo lang geleden als uitgestorven beschouwd, maar gelukkig bleken er nog enkele in het beroemde Everglades Nationale Park te leven. Dank zij strenge bescherming breidt hun aantal zich langzaam uit; naar schatting zijn er nu een goede honderd.
Gelukkig heeft men in de nationale parken een beter biologisch inzicht dan een jaar of veertig geleden. Toen doodde men in sommige reservaten, ter bescherming van het grazende wild, vrijwel alle roofdieren, poema’s inbegrepen. Inderdaad namen onder meer de herten in de volgende jaren verbijsterend snel in aantal toe, tot meer dan het tienvoudige. Maar daarna ging het plotseling snel bergafwaarts, met als belangrijkste oorzaken voedseltekort en ‘degeneratie’ van het hertengeslacht doordat er niet door roofdieren werd geselecteerd en ook de zwaksten aan het voortplantingsproces bleven deelnemen. Nadat men de roofdieren hun gang weer liet gaan, was het evenwicht snel hersteld.
De prooi van de poema is zeer gevarieerd. In bepaalde streken, onder andere Colorado en Wyoming, zijn het vooral paarden, wilde maar ook tamme, wat de rover zeer gehaat heeft gemaakt bij de farmers, die hem daar vrijwel uitroeiden. In Californië grijpt hij soms zeeleeuwen, in de Andes lama’s, vicognes en hun familieleden en verder veel herten, apen, konijnen, allerlei soorten vogels, maar ook ratten, muizen en insekten. Een dierlijke alleseter dus, net als de Afrikaanse leeuw. Voor elke buit is het dier uitstekend toegerust. Hij kan zowel uitstekend rennen als klimmen en springen.
Apen en vogels achtervolgt of besluipt hij in de bomen. Om deze tussen de takken razend behendige dieren toch te kunnen verschalken, komt hem zijn verbluffende springvermogen goed van pas; een sprong recht omhoog van vijf, zes meter is heel gewoon, vooruit komt hij wel tot twaalf meter.
Poema’s zijn ware kunstenaars in het zich schuilhouden en ‘onzichtbaar’ maken. Heel wat onderzoekers die iets over de leefwijze van het dier te weten wilden komen, hebben maandenlang in zijn woongebied doorgebracht zonder ook maar een enkel exemplaar te hebben gezien. Doodstil, verscholen tussen bebladerde takken of in bosjes op de grond, kan hij zijn prooi beloeren of zich aan het oog van vijanden onttrekken. Dit laatste zal wel een van de redenen zijn waarom er zoveel verhalen over deze rover in omloop zijn, speciaal in Zuid-Amerika. Daar heet het dat poema’s nooit mensen aanvallen en bij het zien van deze tweebenige vijand sidderend en bevend blijven zitten of zich zonder verweer laten doodknuppelen. Ook zouden de Zuidamerikaanse vormen minder agressief zijn dan de noordelijke en maar hoogst zelden mensen lastigvallen – tenminste, dat beweert men in het zuiden.
In Noord-Amerika is de beoordeling precies andersom en ziet men de ‘eigen’ poema als de vriendelijkste. Tot op zekere hoogte kan men de poema’s inderdaad als aardige, niet agressieve dieren beschouwen. Maar dat ze zich, in het nauw gedreven, niet zouden verweren, is een fabeltje.
Onuitroeibaar is het vooral in dierentuinen geliefkoosde verhaal dat poema’s slechts één en bij hoge uitzondering twee jongen ter wereld brengen. Vele jaren geleden heb ik hier ook al eens over geschreven. Nog zeer recent meldde een buitenlandse krant dat in een dierentuin in dat land een poema zomaar het leven schonk aan een tweeling. Twee tot vijf jongen zijn echter heel gewoon. In Artis zagen zelfs eens zeven poema’s het levenslicht.
■ Totale lengte 1.80-2.40 m; staart 70-90 cm; gewicht 60-100 kg. Wijfjes kleiner.
Variëren in tint, van effen geel- en roodbruin tot grijsbruin. Lichtere buik, donkere staartpunt.
Voedsel: Alle mogelijke soorten dieren, van paarden tot insekten.
Draagtijd 92-95 dagen; 1-7, gewoonlijk 2-5 jongen; zijn eerste maanden gevlekt en worden door wijfje aanvankelijk in hol gehouden.
Kunnen doordringende, huiveringwekkende kreten slaken, maar ook vriendelijk snorren als huispoes, zij het harder. Ex. in Philadelphia leefde daar 19 jaar.
Zie ook katten.
Puma, Cougar, Mountain Lion • Puma • Puma
Felis concolor – Puma c.