Karperzalmpjes heet de familie waartoe ze behoren, een nogal vriendelijke naam, even vriendelijk als vele tientallen van hun naaste verwanten – rode rio, vuurneon, neon tetra, bijlzalmpje, penseelvisje, noem maar op. Zelf hebben de piranha’s de naam, de beruchtste en bloeddorstigste zoetwatervissen te zijn die we kennen.
Een beetje ten onrechte, want ten eerste zijn er van de vijftien of twintig soorten waaruit de piranha-groep bestaat maar een stuk of vier echt gevaarlijk. En ten tweede schijnen zelfs die ‘woestelingen’ pas echt in actie te komen wanneer ze bloed in het water ruiken en er hevig gesparteld wordt. In heel wat stromen en rivieren van Zuid-Amerika, waar het heet te wemelen van piranha’s, nemen Indianen onbekommerd een bad. Eerlijkheidshalve dient te worden vermeld, dat men wel moet weten waar, hoe en hoever te water kan worden gegaan. En het geldt ook niet voor alle streken. Op sommige plaatsen langs de rivieren zijn stations ingericht, die de bewoners uit de buurt waarschuwen wanneer er scholen piranha’s in aantocht zijn.
Wanneer er in water, waarin zich piranha’s ophouden, een stuk vlees wordt gegooid, ontstaat er binnen enkele ogenblikken een kolkende massa van honderden, soms wel duizenden piranha’s die zich woest op de buit werpen en er met behulp van hun afgrijselijk scherpe en naar verhouding zeer grote gebit heel korte metten mee maken. Hoe meer bloed er in het water komt, des te feller schijnen de vissen te worden. Mensen die ze in de natuur bezig hebben gezien, spreken van steeds woester wordende duivels die als krankzinnig te keer gaan. Iemand die gewond is, kan dan ook beter niet in de buurt van piranha’s gaan zwemmen. Hun beet snijdt het vlees volkomen glad af, wat zeer pijnlijk schijnt te zijn en veel bloedverlies veroorzaakt. Hebben de piranha’s eenmaal een buit te pakken, dan is deze, hoe groot ook, vrijwel zeker reddeloos verloren; ze zijn dan met zovele dat ze niet te verdrijven zijn. En hoe meer het slachtoffer spartelt, des te meer rovers komen er opdagen. Ofschoon piranha’s in hun vaderland wel worden gegeten – de grootste soort wordt een centimeter of zestig lang – vangt men ze toch niet dikwijls; de vissers zijn begrijpelijk nogal beducht voor ze. Bovendien zijn ze niet zo gemakkelijk te verschalken. Netten bijten ze kapot, evenals gewoon vissnoer. Door een stuk vlees in het water te hangen kan men wel een aantal zich erin vastbijtende exemplaren op het land zwiepen. Maar dan is het oppassen geblazen voor de vingers. Een piranha op het droge bijt waar hij bijten kan – en een vinger gaat er met bot en al finaal af, als afgesneden door een scheermes.
Ondanks alle bloeddorstigheid is het hoofdvoedsel van de piranha’s toch vis, zo zeggen deskundigen. Waarschijnlijk schuimen de piranha’s in grote scholen de rivieren af. Daar wijst althans het feit op dat overal waar ze aanwezig zijn, andere vissen praktisch zijn verdwenen, gevlucht of opgepeuzeld. Er wordt ook beweerd, dat ze soortgenoten evenmin versmaden, wat door andere onderzoekers wordt ontkend. Dode soortgenoten lusten ze in ieder geval wel; dat ondervond een aquariumman die een dood exemplaar te midden van een school levende gooide. De vissen aten net zo woest als bij andere prooi.
Piranha’s bewonen in hoofdzaak de rivieren en stromen van noordelijk en oostelijk Zuid-Amerika, van Venezuela en de Guyana’s tot aan Argentinië.