Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Parelhoen

betekenis & definitie

Er is vrijwel geen plaats in het oostelijke deel van Afrika te bedenken, waar geen parelhoenders voorkomen. Daar waar het wild beschermd wordt en ze dus niet mogen worden geschoten, leven ze zelfs vaak in zeer grote aantallen.

Ze zijn de schrik van de automobilist die voor het eerst door de bush rijdt. Met troepen zitten ze op de weg, zich schijnbaar niets aantrekkend van de naderende auto. Pas op het allerlaatste moment als de bestuurder ze al niet meer kan zien, spatten ze uiteen en verdwijnen in de begroeiing. Niet vliegend, maar hard en zigzaggend hollend – waarbij de pootjes ze een snelheid van 25 km per uur geven – en met vreemd gestrekte hals. Hoe gewoon ze overal ook zijn en hoe vaak men ze ook ziet, toch behoren ze tot de moeilijkst te fotograferen en te benaderen dieren. Wanneer je ze voorzichtig volgt, schijnt ze dat volkomen koud te laten.

Maar ongemerkt zorgen ze ervoor steeds op een bepaalde afstand van hun achtervolger te blijven. En praktisch altijd ziet men ze op de rug. Het gehelmde parelhoen is de meest bekende soort, die over vrijwel geheel Afrika in een groot aantal ondersoorten voorkomt. Zoals de naam al zegt, zijn de dieren in het bezit van een helmachtig uitsteeksel, al naar gelang hun woonstreek wat groter of kleiner. Van de Westafrikaanse vorm stammen waarschijnlijk de vele miljoenen parelhoenders af die overal in de wereld worden gehouden. Hier en daar leven ze volkomen verwilderd, elders in halfwilde staat, men fokt ermee wegens de eieren, eet ze en gebruikt ze als ‘waakhonden’ – bij het minste of geringste zetten ze het namelijk op een schreeuwen. Een tam huisdier als de kip is het parelhoen echter nergens geworden – en dat zal waarschijnlijk ook niet gebeuren. Ze eten namelijk voornamelijk insekten – in de natuur maken die tachtig procent van hun voedsel uit – en dan nog speciaal harige rupsen, die door andere vogels niet worden aangekeken.

De jacht op insekten is een van de redenen waarom ze niet honkvast zijn. Bovendien leggen ze hun eieren – waarvan een tam wijfje er tot honderd per jaar kan leggen! – nooit op een vaste plaats maar her en der in het veld.

In de natuur leven ze een groot deel van het jaar in troepen, vaak zeer grote. In de paartijd worden de overtollige mannetjes – jonge of heel oude exemplaren – weggejaagd en vormen zich paren. Die verjaagde mannetjes leven de rest van de broedtijd tot aan het najaar aan de rand van het territorium dat de groep er op na houdt, waarna alle weer vreedzaam tezamen komen tot het volgende voorjaar. De wijfjes broeden, de hanen houden vlak bij het nest de wacht. In de tijd dat de jongen uit het ei kruipen, is het nestelgebied een dorado voor rovers, van slangen tot allerlei katten. Overal in de omgeving liggen nesten, soms met twaalf of meer jongen.

De hanen hebben het dan bijzonder moeilijk. Ze zijn dan bepaald niet bang en zelfs zeer agressief. Iedere belager van het broedsel gaan ze zonder dralen te lijf, veelal door hem recht in de snuit te vliegen, wat heel vaak succes heeft. Men heeft zelfs waargenomen dat zo’n woedende buidel veren op prooi beluste gifslangen te veel was. Tevens heeft de haan tot taak, op de jongen te letten, onder moeders vleugels uitgekropen exemplaren tegen te houden en afgedwaalde op te sporen.

De kuikens groeien snel. Na een maand doen ze al pogingen met hun aardig ontwikkelde vleugels in de bomen te vliegen om er de nacht door te brengen. Daar is het vanzelfsprekend veiliger dan op de grond. De hanen gaan ze daarin voor. Een aantal vliegt als ‘voorbeeld’ op een tak, andere moedigen de kuikens aan dit voorbeeld te volgen. De eerste dagen zijn er vele die achterblijven en dan ’s nachts beneden door de hanen worden bewaakt.

Allengs komen er echter meer de slaapboom in. De kleintjes hebben het soms koud waardoor ze op de takken dicht tegen elkaar aan kruipen, zó dicht dat er meermalen enkele naar beneden tuimelen. De dan ook in de bomen verblijvende hanen fladderen direct naar beneden om ze op te halen. Ongeveer een week later zijn de jongen volleerde vliegers en slapen ze in de bomen. Degene die dan naar beneden valt of nog niet in staat is naar boven te vliegen, wordt onherroepelijk een prooi der roofdieren. De hanen vinden het dan namelijk welletjes.

Ze hebben hun taak volbracht en het kroost moet maar voor zichzelf zorgen. Als de jongen vier maanden oud zijn en het kleed der volwassenheid dragen, zijn hun gelederen sterk geslonken. Een zeer groot percentage, misschien wel tachtig procent is aan hun vijanden ten offer gevallen. Eigenlijk is dat maar goed ook, want wanneer er geregeld nesten van twaalf jongen zouden grootkomen, was Afrika al gauw niet groot genoeg om ze te herbergen.

Totale lengte 45-55 cm; hen meestal wat zwaarder dan haan.

Zwart of donkergrijs met vele parelvormige witte vlekjes, zeer kenmerkend voor deze soort. Weinig veren aan kop en hals, naakt gezicht, beenachtig uitsteeksel op kop, blauwe en rode wratachtige lellen aan snavelbasis.

Voedsel: Vooral insekten; ook zaden en vruchten.

Eenvoudig nest in gras of onder struik; 8-15 eieren; broedtijd 24-25 dagen; kuiken bij geboorte 30 gr, na 5 mnd. ong. 900 gr.

Wordt ook helmparelhoen genoemd. De vele rassen werden vroeger als aparte soorten beschouwd. Naaste verwant is kuifparelhoen. Zie ook gierparelhoen.

Helmeted Guinea fowl • Helmperlhuhn • Pintade à casque

Numida meleagris.

< >