Alle kleine ►papegaaien met een meer of minder lange staart kan men rustig parkieten noemen. Alleen de ►agapornissoorten uit Afrika beschouwt men meestal als een apart groepje.
Niet alleen de bekende groene, blauwe, gele, witte en nog anders gekleurde ►grasparkieten heten ‘parkiet’. Er zijn tientallen andere soorten, de meeste uit de Oude Wereld, maar ook vele uit Zuid-Amerika. Ze leven praktisch allemaal in bebost gebied, waar ze vooral zaden en vruchten op het menu hebben staan. Er zijn verschillende uitzonderingen, zoals enkele soorten in Zuid-Australië, op Nieuw-Zeeland en zelfs op enkele barre antarctische eilanden. Deze parkieten – Cyanoramphus- en Pezoporus-soorten – leven voornamelijk op de grond. Enkele Cyanoramphus-vormen, die op boomloze, sombere eilanden leven, eten waarschijnlijk voornamelijk dode pinguïns.
De meeste parkieten zijn echter bewoners van warmere streken. Het zijn vrolijke, opgewekte, intelligente, kleurige en vrij harde dieren, wat vele soorten tot zeer populaire volièrevogels heeft gemaakt. We noemden al de bekende grasparkieten. Veel gehouden soorten zijn ook ►jendaya-, pruimekop-, valk-, alexander-, halsband-, rosella-, ►monniks- en geelvleugel- of kanarievleugelparkieten. Parkieten zijn kostelijke vogels, die heel aardige huisgenootjes kunnen worden – mits men ze een goede verzorging en behandeling geeft. Het beste is, ze heel jong in huis te nemen, ’t liefst als nog niet volwassen dier. Het zal van de plaats die men het vogeltje in huis geeft, afhangen hoe groot de vertrouwelijkheid jegens de eigenaar wordt. Komt het in z’n eentje in een kleine kooi te zitten, zonder veel ‘aanspraak’ of speelgoed, dan is zijn lot niet te benijden en zal hij zelden echt vriendelijk worden.
Zelf hebben wij nu jarenlang een geelvleugelparkiet in huis, een groen diertje met wat geel, wit en blauw aan de vleugels. Hij gaat alleen om te slapen in een kooi; dat wil hij trouwens zelf. Als hij het bedtijd vindt – en dat hangt zowel van het weer als van zijn eigen bui af – dan komt hij ons halen om te worden opgesloten, waarna de kooi met een doek wordt afgedekt. Overdag weigert hij beslist in de kooi te worden gestopt; dan maakt hij zoveel kabaal, onder meer door met de snavel hard aan de tralies te trekken, dat je hem gauw weer vrij laat. Hij gaat er dan alleen even in om te eten of te drinken. Voor het overige vliegt hij vrij door het hele huis.
Dat heeft wel enkele nadelen; de parkiet is niet helemaal zindelijk en laat, als hij erg lui is en ergens bijzonder lekker zit, daar wel eens wat vallen in plaats van naar z’n kooi te vliegen en het daar te deponeren. Door middel van bepaalde piepgeluiden waarschuwt hij overigens wel voor z’n plannen. Als we in de buurt zijn, kunnen we hem gewoonlijk wel tijdig op de hand nemen en naar z’n kooi brengen; die concessie wil hij dan nog wel doen. Eigenlijk is dit al heel wat; het uit eigen beweging naar z’n toilet vliegen is zelfs vrij wonderbaarlijk, omdat parkieten – en trouwens de meeste vogels – van nature eerst hun behoefte doen alvorens op te vliegen en het niet in zich hebben met hun vrachtje naar een vaste plaats te vliegen. Voor het overige geeft de parkiet alleen maar vreugde. Hij heeft duidelijk z’n buien en is de ene dag beter gehumeurd, aanhaliger en liever dan de andere.
Net als van vrijwel alle papegaaien bestaat het menu van parkieten uit zaden, groenten en fruit. Het zal in de praktijk blijken dat ze voorkeur voor bepaald voedsel ontwikkelen. Vaak is dit tijdelijk; ze lusten bijvoorbeeld een tijdje geen appel of willen geen zonnepitten. Dat is niet ernstig, als ze er maar iets evenwaardigs voor in de plaats nemen. Anders is het als ze alleen maar bepaalde dingen willen eten, bijvoorbeeld zonnepitten. Dan is het voedsel beslist te eenzijdig en zal men ze moeten dwingen hun dieet uit te breiden door ze eerst ander voedsel, fruit bijvoorbeeld, voor te zetten en pas als ze hiervan, door de honger gedreven, wat hebben opgepeuzeld, hun lievelingskostje te verschaffen. Dagelijks vers drinkwater waarin een paar druppeltjes vitamine AD is zeer gewenst – evenals wat takjes om op te knabbelen en aan te knagen.
En dan is er nog het geluid dat parkieten kunnen maken. Van sommige is dat, zeker als er meerdere bijeen zijn, bepaald oorverdovend, hoe klein de dieren ook zijn. Overigens is het dikwijls zeer individueel; er zijn talloze soorten – en de kanarievleugelparkiet is er een van – waarvan het ene individu vrijwel doorlopend krijst, terwijl het andere dit bij buien tot zeer zelden doet – en soms ook veel minder schel dan de collega. Vooral dit laatste is iets dat men goed moet overwegen alvorens een parkiet aan te schaffen. Talloze diepbedroefde en tot tranen geroerde mensen hebben hun parkiet naar de dierentuin gebracht omdat de vriendschap die het diertje schonk op de duur niet opwoog tegen het krijsende lawaai dat het maakte. Zo’n begrijpelijke maatregel is voor de vogel dikwijls nog harder dan voor de eigenaar; als ‘huisdier’ kan hij zich moeilijk meer aan het kooileven met soortgenoten of verwanten aanpassen.