Beishung noemen de Chinezen hem, witte beer. Duizenden jaren was hij al in China bekend, tot hij in 1869 door de beroemde Franse priester-ontdekkingsreiziger Père David werd ontdekt.
Weliswaar was het slechts een huid, die hij onder ogen kreeg, maar de opvallende zwart-wit tekening ervan deed hem direct begrijpen, met een voor het westen onbekende diersoort te maken te hebben. Lang is de panda een geheimzinnig dier gebleven. Pas in 1928 werd door de Amerikaanse gebroeders Roosevelt een exemplaar geschoten. Direct daarop zonden verscheidene natuurhistorische musea en andere instellingen expedities op pad om er nog meer te bemachtigen. Het duurde tot 1936 eer er een levend buiten China kwam. Het was een jong mannetje dat een plaats kreeg in de dierentuin van Chicago. Het dier was op slag een wereldsensatie. Begrijpelijk, want de panda is inderdaad heel uitzonderlijk, zowel in gedrag als in uiterlijk. Ofschoon nog maar weinig mensen hem in levenden lijve hebben gezien – met uitzondering van de Britten die er al verscheidene in de Londense dierentuin hebben kunnen bewonderen – weet iedereen hoe hij eruit ziet. Dat komt zowel door natuurgetrouwe afbeeldingen als door speelgoeddiertjes en stripfiguurtjes, waarbij een dankbaar gebruik wordt gemaakt van de koddige witte kop met de pikzwarte oortjes en de zwarte ronde vlekken om de ogen.
Ondanks alle populariteit weten we nog maar heel weinig van zijn doen en laten in het wild. De meeste kennis is te danken aan observaties in dierentuinen. Aan zijn voorliefde daar om overdag in een hoekje te gaan slapen, heeft men kunnen afleiden dat de panda een nachtdier is. Hij lijkt erg log, maar kan desondanks uitstekend klimmen. Bij het eten maakt hij een typisch mensachtige indruk door zijn gewoonte daarbij rechtop te zitten en het voedsel in de merkwaardig gevormde voorpoten te houden. Die zijn namelijk voorzien van een zesde ‘vinger’, waarmee ook heel dunne bamboescheuten kunnen worden vastgepakt.
Sinds die eerste panda in Chicago, een jaar later gevolgd door een jong exemplaar in New York, zijn er hooguit een dozijn in de westerse wereld terecht gekomen. En in totaal zijn er de laatste veertig jaar ook maar enkele tientallen gevangen, waarvan de meeste in de dierentuin van Peking verblijven, plus een paar in Sjanghai. Buiten China was in 1970 alleen aan Moskou, Londen en Pjongjang het geluk beschoren één exemplaar in de dierentuin aldaar te hebben.
Dat er zo weinig panda’s in gevangenschap leven is begrijpelijk. Hun maar betrekkelijk kleine woongebied in de koude, vochtige bamboebossen, 2700 tot 4000 meter hoog in de bergen van onder meer Szechwan in Zuidwest-China, is heel moeilijk toegankelijk. Ook schijnen ze er maar dun gezaaid te zijn. In de jaren dat ze door de Chinese overheid nog niet zo streng werden beschermd en er wel eens een in het westen arriveerde, moest de beurs heel wijd worden opengetrokken om een exemplaar te kunnen betalen – tot ver over de 100.000 gulden, een bedrag dat maar weinig dierentuinen op tafel kunnen leggen. De tuin die zo’n zeldzaam en kostbaar dier bezit, draagt dan ook een grote verantwoordelijkheid. En heeft vele zorgen.
Onder meer door het voedsel dat de zeer gespecialiseerde panda vereist: bamboescheuten. Sinds 1949 heeft men in de Pekingse dierentuin een stuk of tien panda’s. Pas in de jaren vijftig is men gaan proberen er mee te fokken. Op 9 september 1963 had men succes; een wijfje dat sinds 1957 in de dierentuin verbleef, zorgde voor nageslacht. Sindsdien zijn er in Peking nog enkele geboren, evenals in Sjanghai. Het laten logeren van het in Londen levende wijfje Chi-Chi bij een mannetje in Moskou heeft helaas geen vruchten afgeworpen.
Van hun leven in de natuur is amper meer bekend dan Père David er in de vorige eeuw van noteerde. In de zomermaanden schijnen ze naar wat meer open mos- en grasland te gaan; ’s winters in de barre kou trekken ze zich in eigengemaakte holen terug. Ze hebben bepaald een afkeer van warmte, wat men in Londen opvangt door in hete perioden ijsblokken in het verblijf te deponeren, waar de panda bovenop kan liggen.
Door de thans strenge bescherming – en omdat de plaatselijke bevolking geen belangstelling voor hem heeft – schijnt er voor uitsterven van de panda geen gevaar te zijn.
■ Totale lengte 1.70-2 m; staart 15-20 cm; gew. 100-140 kg.
Dikke witte vacht, zwarte ronde oren, zwarte vlekken om ogen, zwarte achterpoten en dito band om voorlichaam, zwarte voorpoten.
Voedsel: Voornamelijk bamboescheuten; waarschijnlijk ook andere plantaardige kost.
Draagtijd vermoedelijk ong. 150 dagen. Jong in Peking woog bij geboorte 140 gr., na 17 weken bijna 10 kg. Baby werd eerste 10 dagen door moeder vastgehouden. Liep na 3 mnd zelf rond.
Is geen echte beer maar verwant aan ►kleine panda, was- en neusberen. De panda is symbool van Wereld Natuur Fonds.
Giant Panda • Grosser Panda, Bambusbär • L’Ours du Père David, Panda Géant
Ailuropoda melanoleuca.