Een der fraaiste tafereeltjes op de Oostafrikaanse steppe wordt gevormd door een kudde oryxantilopen of beisa’s, stevig gebouwde maar toch sierlijke antilopen die in een aantal soorten over Afrika en Arabië zijn verspreid. De merkwaardig getekende kop met witte en zwarte vlekken, geeft ze iets clownesks; hun bouw, sierlijke hoorns en elegante tred houden hun verschijning toch uiterst waardig.
Zeldzaam zijn de beisa’s niet; in Oost-Afrika komen ze nog in behoorlijke aantallen voor. Wij hebben zelfs bij verschillende bezoeken aan hun gebied de indruk gekregen dat ze in beschermde streken niet onbelangrijk in aantal toenemen. Dat is met hun verwant, de ►algazel, anders. Nog erger is het gesteld met de Arabische of witte oryx, de enige van de familie die buiten Afrika leeft. Of leeft, laten we hopen dat het nog zo is. Sjeiks en stropers hebben er zo onder huisgehouden dat er hoogstens nog enkele in de woestijngebieden van Zuid-Arabië over zijn. In 1959 werd hun aantal geschat op 80 à 100; in 1960 slachtte een groep stropers er in twee weken bijna 50 van af, in 1962 werden er zeker 16 gedood. Allemaal vanuit terreinwagens, de enige methode om de schuwe oryx in de woestijn te achtervolgen; voor jagers te voet of op een dromedaris zijn ze veel te snel. In 1962 werd bericht dat de laatste Arabische oryx was gevallen.
Dit was gelukkig niet waar; waarschijnlijk werd het nieuws door de stropers gelanceerd, in de hoop dat ze nu verder rustig hun gang konden gaan. Een snel uitgeruste expeditie ontdekte in de woestijn nog een aantal exemplaren, waarvan er drie werden gevangen, een wijfje en twee bokken. Aangevuld met een wijfje uit de Londense dierentuin werd het stel overgebracht naar de Phoenix dierentuin in de Amerikaanse staat Arizona, waar een groot terrein voor ze in orde was gemaakt. Naar een grondig onderzoek had uitgewezen, kwamen de omstandigheden in Arizona in alle opzichten praktisch overeen met die in Arabië. Dit was dus de ideale plaats om te trachten door de best denkbare verzorging de oryx voor ondergang te behoeden.
Later bleek dat ook in Koeweit nog een aantal antilopen leefde onder bescherming van de heerser daar. Ook hij zond een wijfje naar Phoenix. Hoeveel er thans nog in Arabië leven, is niet bekend. Wel is zeker dat het groepje in Arizona uitstekend gedijt. In 1963 werd er het eerste kalf geboren en sindsdien zijn er flink wat gevolgd. Hopelijk kan men – later met hulp van andere dierentuinen om de risico’s zo veel mogelijk te spreiden – in de loop der jaren een dusdanig grote kudde opbouwen dat er, zodra er geen gevaren meer dreigen, weer exemplaren in hun vaderland kunnen worden uitgezet.
Het is overigens interessant te vermelden dat de Arabische beisa aan het eind van de vorige eeuw allerminst zeldzaam was; Artis kocht in 1883 een paartje voor 225 en in 1895 voor 275 gulden. Eén algazel kostte in 1913 echter 600 gulden!
Evenals de Arabische oryx zijn de Oostafrikaanse beisa’s of spiesbokken, ondanks hun grootte en wendbaarheid, schuwe dieren die moeilijk te benaderen zijn en daarom minder ‘alledaags’ zijn dan vele andere antilopen. Ze leven gewoonlijk in kudden, van een half dozijn tot veertig en meer exemplaren, die gewoonlijk uit wijfjes en jongen bestaan. De bokken leven solitair en zoeken alleen in de bronsttijd het gezelschap van de dames. Vooral de mannetjes zijn bijzonder krachtige en weerbare dieren, zoals menige leeuw aan den lijve heeft ondervonden. Op de polsen vallend, maaien ze met de vlijmscherpe hoorns snel heen en weer, alles wat in hun buurt komt doorstekend. In de bronsttijd vinden er verwoede gevechten plaats tussen de bokken onderling.
Ze hebben een zeer groot incasseringsvermogen; de huid op de schouder is zo dik en taai dat er voor tanden of hoorns bijna geen doorkomen aan is. Wat verscheidene Afrikaanse stammen ertoe heeft gebracht, de huid te gebruiken bij de vervaardiging van schilden. Ook in de dierentuin heeft men bijzonder respect voor hun wapens waar ze al heel gauw gebruik van maken.
Het is niet onmogelijk dat de op oude Egyptische of Perzische afbeeldingen voorkomende legendarische ‘eenhoorn’ in werkelijkheid een oryx is geweest. Dat men gemakkelijk tot die vergissing kan komen, is te zien in iedere dierentuin waar zo’n spiesbok onderdak heeft. Bekijkt men het dier van een afstandje opzij, op een moment dat de lange vrijwel rechte hoorns op één lijn staan, dan lijkt het inderdaad of het dier slechts één spies op de kop draagt.
■ Totale lengte 1.50-1.70 m; schouderhoogte 1.20-1.30 m; gewicht 150-200 kg. Hoorns (bij wijfje langer maar dunner dan van mannetje) 60-80 cm. Record bij wijfje 102 cm; bij bok 96 cm.
Grijsbruin, lichter aan buik. Witte poten met zwarte ring om voorpoten, zwarte hals. Grote zwarte driehoekige vlek boven neus tot tussen ogen, zwarte strepen van mondhoeken naar ogen, zwarte kruin.
Voedsel: Plantaardig.
Draagtijd ong. 280 dagen; gewoonlijk één jong.
Wordt ook beisa of spiesbok genoemd. Kwastoorbeisa is ondersoort. De gemsbok is een verwant uit Zuid-, de algazel uit noordelijk Afrika, de Arabische gazelle uit Arabië. Zie ook algazel en antilopen.
Beisa • Beisa • Antilope beisa
Oryx gazella beisa.