Toen Sarina, een van de plezierigste orang-oetans die Artis ooit heeft bezeten, op een dag door het keukenraam van het tehuis voor jonge mensapen wist te ontsnappen, vluchtte ze niet ver weg. In een hoge boom vlak naast het verblijf vierde ze haar vrijheidsfeest.
Daar toonde ze onbewust zowel haar kunnen als haar kracht – welke laatste toen nog lang niet op het hoogtepunt was, want Sarina telde pas een jaar of zes en orangs kunnen eerst volwassen worden genoemd zo omstreeks hun tiende jaar, de een wat eerder, de ander wat later. De overigens zeer zachtaardige mensaap kraakte in haar boom de dikste takken, rukte ze in één keer, met sterke, taaie bast en al van de stam, klom langs dunne, doorzwiepende takken tot in de wankele top omhoog, waarbij ieder die haar zag gaan het hart vasthield. Gedurende de eerste minuten althans, want spoedig bleek, dat Sarina heel goed wist wat ze deed en kon riskeren. Als de ruim 30 kilo wegende apin voor een tak te zwaar bleek, zodat deze afbrak, wilde dit nog niet zeggen dat ze viel. Immers, er stonden haar vier grijporganen ter beschikking: twee lange en sterke, aan de palmzijde van een leerachtige huid voorziene handen en twee dito voeten. Verloren de handen de steun, dan greep een schijnbaar achteloze voet zich nog razend snel ergens vast.
Zonder enige inspanning; dat was de onverstoorbare en tussen de krakende takken allerminst geschrokken Sarina wel aan te zien. Het heeft toen wel even geduurd, alvorens de orang zich met een zoet lijntje naar haar kooi liet loodsen. Hoe gewillig en vriendelijk ze ook was, de leeftijd, waarop ze zich door een boze stem liet intimideren en zich aan de hand liet meeslepen, was al lang voorbij. Ze was geen ‘kind’ meer en ging alleen mee uit eigen vrije wil, zonder enig getrek te dulden en uitsluitend in een richting waartegen ze zelf geen bezwaar had. Waarbij het gelukkig nooit tot haar is doorgedrongen dat ze vier sterke mannen gemakkelijk met de hoofden tegen elkaar had kunnen slaan. Hoeveel kracht er in oranghanden en -voeten schuilt bleek onder meer toen Sarina, met de voeten hangend aan een paar tegen het plafond bevestigde verwarmingsbuizen, weigerde naar beneden te komen. De oppasser, een stevige man, grabbelde een snoepje uit z’n zak en stak het omhoog, vlak voor, maar nog net buiten het bereik van de snuit van de ondersteboven hangende aap, in de hoop dat ze voor deze verleiding zou bezwijken. Sarina greep echter met één hand de pols van de oppasser, tilde, nog steeds aan haar voeten hangende, de machteloze man een eindje van de vloer en knabbelde de lekkernij tussen z’n vingers vandaan …
Een enorm plezier had de aap in de stevige rekstok die hoog boven de begane grond hing in het gemeenschappelijke verblijf van de jonge mensapen – gorilla’s, orang-oetans en chimpansees. Plezier had ze erin zowel om het slingeren als om de zware ijzeren staven af te breken. Waarbij ze net niet snugger genoeg was om zich te realiseren dat haar speelgoed dan niet meer kon worden gebruikt. Orang-oetans zijn bijzonder intelligente dieren, zeker niet minder dan chimpansees. Het is verbluffend te zien, wat ze zelf weten uit te vinden of kunnen nabootsen. Gelijk elk mens van het andere verschilt, zowel in uiterlijk als karakter, zo is er ook geen mensaap gelijk aan de ander.
Sammie, een mannelijke orang – thans uitgegroeid tot een reusachtig dier, vader van verscheidene jongen – was in zijn jeugd bijvoorbeeld een stille, ietwat eenzelvige broeier, die het liefst op eigen houtje speelde. Daarin zat doorgaans weinig amusants. Wat gezichtsexpressie betreft, is er echter nooit een aap in Artis geweest die meer uitdrukking in zijn snuit kon leggen dan hij. Het was een klein kunstje, er alle denkbare menselijke gemoedsstemmingen op af te lezen – ten onrechte meestal, want het gevoelsleven van een aap verschilt nu eenmaal van dat van een mens.
Sammie bleek in zijn jonge jaren een groots imitator. Toen ik eens bij hem in de kooi stond en hij z’n arm om m’n hals wilde slaan, weerde ik hem af omdat dit lichaamsdeel niet bepaald brandschoon was. „Bah, Sammie,” zei ik, „je zit helemaal onder de poep.” Bij dit woord – dat je in gezelschap van een aap wel kunt zeggen – keek Sammie me aandachtig aan. Zo aandachtig dat ik het herhaalde. De aap tuurde vol interesse naar de lippen waar de twee p’s uitsputterden. Nog eens en nog eens werd het woord herhaald voor een uiterst aandachtige orang, die met z’n lange vingers voorzichtig voelde hoe het geluid uit die mond kwam. Voor hij kans kreeg z’n vingers in m’n mond te steken, zei ik het hem nog een paar keer voor.
Toen vond hij het genoeg. Hij trok zich terug op een platformpje, bolde wangen en lippen en sprak met grote overtuiging het zojuist geleerde woord uit – zij het dan zonder keelklank en uitsluitend met behulp van de lippen. Natuurlijk had dit niets met praten, laat staan met begrijpen te maken. De aap imiteerde slechts iets dat hem om de een of andere reden interesseerde; het ‘ploffende’ geluid ‘lag’ hem kennelijk. Vier, vijf keer liet hij het horen, toen klom hij omhoog in het gaas en spuwde naar me.
Sarina was uit heel ander hout gesneden. Zij was de grappenmaakster, de vriendin-van-allen, de altijd bezige ondeugd, doorlopend proberend nieuwe dingen uit te vinden. Met een bak water, een kroesje en een dweil kon ze uren in de weer zijn door de dweil in het water te doen en vakkundig boven de kroes uit te wringen tot deze vol was. Of ze dronk de kroes daarna leeg tot haar toch al flinke buik als een ballon opzette òf ze plonsde de inhoud in de teil om het spelletje opnieuw te beginnen. Kreeg ze nog wat zeep, dan schrobde ze zich tot een schuimende massa, waarin alleen twee knipperende oogjes vrijbleven.
Eens had ze, tussen de spijlen door, een buiten haar nachtverblijf staande kroes te pakken gekregen. Het was een speciale apekroes, een van dik aluminium vervaardigd stuk drinkgerei in de zwaarst verkrijgbare uitvoering. De kroes was te groot om tussen de spijlen van het hek door te gaan. Even zat Sarina kennelijk te piekeren. Toen legde ze haar handen plat tegen elkaar, stak ze zo tot aan de polsen door de tralies, legde ze om de kroes, drukte het ‘oersterke’ geval zonder enige moeite plat en haalde het binnenboord. Aldus zowel haar onvoorstelbare kracht als haar vindingrijkheid demonstrerend.
Orangs hebben veel geduld. Veel meer dan de nerveuze chimpansees, die snel worden afgeleid, of gorilla’s die er liever met de sterke knuisten op los slaan. Orangs kunnen bijvoorbeeld geduldig met de sterke vingers aan het gaas blijven peuteren, net zo lang tot ze een stukje hebben losgewurmd. En lukt het vandaag niet, dan gaan ze morgen verder. Wat een mens met een hamer inslaat of met een tang vastdraait, weet een orang-oetan met z’n vingers los te peuteren, zeggen de mensen van de technische dienst. Meestal hebben ze gelijk.
Moeren, bouten, spijkers, alles wat maar even houvast geeft, moet het op den duur afleggen tegen de onvermoeid voortpeuterende mensapen. Doorlopend geven ze zorgen en er mag geen dag worden nagelaten hun verblijf te controleren op loszittende zaken. Een orang in Artis wist een hoog in zijn verblijf en hecht in de muur verankerde verwarmingsradiator los te rukken en de nog aan buizen hangende radiator vervolgens als schommel te gebruiken. Hij zwiepte het zware geval zo hoog op dat er diepe gaten mee in het plafond werden gebeukt. En een andere orang wist een zware ketting, waaraan best een olifant kon worden vastgelegd, zo in elkaar te draaien dat de schakels werden verwrongen en zelfs knapten.
De apen blijken soms ook over een verbluffend herkennings- en herinneringsvermogen te beschikken. Dat toonde onder meer Sam toen hij al meer dan zes jaar in Artis verbleef. Voor vreemden was hij op dat moment beslist geen gemakkelijke aap meer. Slechts zijn verzorgers stond hij toe dicht in de buurt te komen. Maar een Indonesiër die hem als baby in zijn geboorteland had verzorgd en hem na al die jaren kwam opzoeken, herkende hij ogenblikkelijk. Wijd spreidde hij in een voor hem ongekend enthousiasme de armen uit en sloeg ze om de hals van zijn oude vriend. Met moeite kon deze zich later uit de omhelzing losmaken.
Zo ruw als ze soms met elkaar kunnen omgaan, zo voorzichtig en teder is de moeder voor haar kind. Het is werkelijk aandoenlijk haar met een baby bezig te zien, het vertroetelend, bekijkend en beschermend.
Orang-oetans komen nog uitsluitend voor op enkele plaatsen op Borneo en Sumatra. Hoe groot hun aantallen precies zijn, weet niemand – in ieder geval zijn ze verontrustend klein en nemen ze steeds verder af. In ruwe schattingen wordt gesproken van 4000 tot 5000 exemplaren, waarvan het merendeel op Borneo leeft, speciaal in de noordelijke delen. Weliswaar heten de apen beschermd te zijn en is de vangst en uitvoer aan vergunningen verbonden, zodat officieel alleen wetenschappelijk geleide dierentuinen in het bezit van een exemplaar kunnen komen, in werkelijkheid is er een uitgebreide smokkelhandel in. Voor veel geld kan iedereen zonder veel moeite in het bezit van een orang komen. Vooral militairen schijnen hun soldij nog al eens aan te vullen door jonge orangs te verkopen na eerst de moeder te hebben doodgeschoten.
Voor het grootste deel loopt de smokkelhandel via Hongkong, Bangkok en Singapore. Ook ontbossing, waardoor het woongebied van de dieren sterk inkrimpt, schijnt, vooral op Sumatra, een belangrijke rol bij de achteruitgang te spelen.
Vele deskundigen zijn van mening dat de dagen van de orang-oetan zijn geteld en dat er weinig kans op redding is. Er leven, over de gehele wereld verspreid, een kleine 500 van deze prachtige mensapen in dierentuinen. Hiervan zijn er ongeveer 80 in gevangenschap geboren, een aardig lijkend cijfer, maar veel te weinig in verhouding tot de aantallen volwassen dieren. En ook te weinig om de toekomst van de orang-oetan althans in gevangenschap te verzekeren. Dat ligt overigens lang niet altijd aan een verkeerde verzorging. Men weet tegenwoordig genoeg van de apen om ze lang – meer dan veertig jaar – in leven te houden.
Waar men echter moeilijker rekening mee kan houden, is dat een mannetje niet elk wijfje tot echtgenote wil hebben – en omgekeerd. De apen zijn – iets wat voor meer diersoorten blijkt te gelden – veel kieskeuriger in de keuze van een partner dan men altijd dacht. Er zal derhalve nog meer internationale samenwerking moeten komen, zodat bijvoorbeeld door ruil of uitlenen, meer fokparen kunnen worden gevormd.
Orang-oetans zijn echte boombewoners, de zwaarste in bomen levende dieren. Ondanks hun afmetingen en gewicht kunnen ze fantastisch goed klimmen en van tak naar tak zwaaien. Ze leven meestal in kleine familiegroepjes, die van elkaar zijn gescheiden door rivieren of bergen. Overdag zijn ze druk in de weer met het zoeken van voedsel dat voornamelijk uit fruit, zaad en bladeren bestaat, aangevuld met insekten en andere kleine dieren – een menu dat nog enige onbeantwoorde vragen opwerpt ten aanzien van hun zware gebit, waarin vooral de enorme tanden opvallen. Door domweg de takken van een boom naar elkaar toe te buigen, bouwen ze ’s avonds een platform waarop de nacht wordt doorgebracht. In gevangenschap maken ze graag gebruik van een deken of een paar zakken, waar ze helemaal onder kruipen of zich inrollen.
Als jonge dieren zijn orangs, zoals al verscheidene in Artis geboren exemplaren ons lieten zien, alleraandoenlijkste, hulpeloze wezentjes, in het begin met een spaarzaam van rode haren voorzien kopje, een rimpelige snuit, dunne armpjes en beentjes en, na het drinken bij moeder, een kogelronde buik. Langzamerhand, in de loop van het jaar, komt de echte orang te voorschijn: een roodbruin en van proporties onevenwichtig dier met korte benen en erg lange armen, die bij het lopen op de achterpoten meestal gebogen boven de kop worden gehouden. Bij de wijfjes treedt verder niet veel verandering op; ze worden alleen groter en sterker. Maar bij de mannetjes groeien in de periode dat ze volwassen worden, zo na een jaar of tien, twaalf, soms in korte tijd opzij aan de kop zware wangplooien, die de snuit volkomen van aanzien veranderen. Het wordt een groot, donker vollemaansgezicht met twee dicht bij elkaar staande oogjes – overigens niet dichter bijeen dan te voren; door de verbrede kop lijkt het echter zo. Bij zo’n reus, die helemaal niet kwaadaardig behoeft te zijn, is meestentijds van vriendschappelijke spelletjes geen sprake meer.
Hij is een echte potentaat geworden, die geen inmenging van buitenaf duldt – hoogstens van hem zeer vertrouwde personen. Met behulp van een soms enorme, als luchtreservoir dienende keelzak kunnen de oudere mannetjes een doordringend en minutenlang aanhoudend geluid produceren, het orang-gezang, dat veelal aan een paring voorafgaat. Ook schijnt het gebruikt te worden als aanduiding van het territorium, een ‘Blijf uit de buurt’ dus.
Orangs zijn over het algemeen rustige, weinig agressieve dieren – behalve wanneer de mannen om een wijfje bakkeleien; dan schijnt er fiks met de tanden te worden gevochten. Als ze bang zijn of toenadering zoeken, laten orangs, ook oudere dieren, ‘zielige’ piepgeluidjes horen – bepaald hartroerend als ze uit de mond van een groot exemplaar komen.
■ Totale lengte 1.30-1.50 m, soms iets meer; gew. 70-90 kg. Overvoede ex. in dierentuinen vaak te zwaar, tot 180 kg. Wijfjes kleiner.
Lange, tamelijk dichte, rood- tot purperroodbruine vacht. Gezicht, oren en handen donkerbruin.
Voedsel: Voornamelijk plantaardig: vruchten, noten, bladeren, boombast; ook insekten, eieren, vogels enz.
Na draagtijd van 255-275 dagen gewoonlijk 1 jong. Is hulpeloos; wordt eerste tijd door moeder gesteund. Gewicht 1.5-2 kg. Blijft ca 4 mnd. bij moeder, dan wat los. Wordt ong. 3 j. gezoogd; eet zelf ook wat na ong. 1 j. Is na 4-5 j. zelfstandig.
Kunnen max. 45 à 50 j. worden.
Orang Utan • Orang Utan • Orang outan
Pongo pygmaeus.