Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Opossum

betekenis & definitie

De naam buideldier doet veelal denken aan onschuldige, weinig weerbare dieren, restanten uit een ver verleden, die zich in deze wereld alleen in Australië en naaste omgeving hebben weten te handhaven, maar die toch duidelijk op hun retour zijn. Heel vaak gaat die veronderstelling op; wanneer men echter te doen heeft met de opossums, dan is er van onschuld, moeizaam handhaven, noch Australië sprake.

Want deze dieren, die naar men zegt afstammen van miljoenen jaren geleden ook in Europa voorkomende buidelratachtige wezens, zijn niet alleen fanatieke en agressieve rovers, maar zijn ook in opmars in plaats van op de terugweg zoals van zulke primitieve dieren zou kunnen worden verwacht. En bovendien leven ze niet in buidelland Australië, maar in Amerika waar ze één van de ongeveer tien daar voorkomende buidelmuis- en buidelratgeslachten vormen. Allemaal leven ze in Zuid-Amerika; de opossum is de enige die in enkele ondersoorten zijn woongebied naar het noorden, tot de Canadese grens heeft uitgebreid. Aanvankelijk werd de opossum in Noord-Amerika langzaam maar zeker verdrongen. Het is hoogstens honderd jaar geleden dat de dieren, die een grootte kunnen hebben van een flinke kat, nog maar op enkele plaatsen voorkwamen. Welke factoren tot die come-back hebben bijgedragen, is niet duidelijk, al zullen aanpassing aan en profijt trekken van de mensenmaatschappij er wel iets mee te maken hebben. De opossum is in bewoond Amerika wat de rat is in Europa: een vraatzuchtig dier dat alles verslindt wat maar enigszins eetbaar is. Dat vindt hij in de nabijheid van de mens – waar hij bovendien weinig vijanden en veel schuilgelegenheid heeft. De gebiedsverovering in noordelijke richting wordt door de bevolking dan ook allerminst toegejuicht, met uitzondering van de ‘trappers’ die er gewaardeerde leveranciers van bontvelletjes in zien.

Geverfd gaat dat door voor skunk-opossum, een solide bontsoort. Een paar miljoen worden er om die reden per jaar gedood; ontelbare worden door roofdieren gegrepen. En een nog groter aantal dan de voorgaande samen verliest het leven op de autosnelwegen. Het heeft allemaal nauwelijks invloed op de expansiezucht van het buideldier. Het is in alle opzichten bijzonder taai. Zelfs ernstige verwondingen, tot botbreuken toe, die andere dieren onherroepelijk doen sneuvelen, komt de opossum te boven.

Waarschijnlijk kan alleen het klimaat het buideldier een halt toeroepen. De opossum gaat namelijk niet in winterslaap. Hij richt wel een warm holletje in waar hij wat kan liggen suffen, maar hij moet er toch geregeld uit om voedsel te zoeken. En dat is er in echt winterse gebieden niet veel. Bovendien is hij niet erg goed op kou berekend; z’n kale, leerachtige oren kunnen bijvoorbeeld gemakkelijk bevriezen, wat ook dikwijls gebeurt. Bij heel wat in noordelijke streken levende exemplaren zijn ze gedeeltelijk afgestorven – wat de eigenaar overigens weinig schijnt te deren.

Enerzijds zijn er dus de aanpassing en de hardheid, anderzijds is er ten overvloede de vlotte voortplanting. Een wijfje is in staat om twee maal per jaar, na een draagtijd van twaalf tot dertien dagen, zo tussen de vijf en vijf en twintig jongen ter wereld te brengen. Het zijn hulpeloze, kale diertjes ter grootte van een bromvlieg waarvan er een stuk of zes in een gram gaan. Net als bij pasgeboren kangoeroes zijn alleen hun voorpootjes goed ontwikkeld en voorzien van scherpe nageltjes. Eigenhandig klauteren ze naar de buidel van de moeder. Verscheidene verongelukken onderweg, wat, zeker als er veel zijn, niet ernstig is.

Want in de buidel zijn maar dertien tepels aanwezig, soms een meer, soms een minder. Wie ’t eerst komt, vindt een plaatsje; de andere vallen af. De eerste tijd blijven ze aan de melkbron zitten – al groeien ze er niet aan vast zoals wel wordt gedacht. Na een maand of twee, als ze ongeveer zo groot zijn als een muisje, laten ze af en toe los en beginnen wat rond te scharrelen. Gewoonlijk zijn er dan een stuk of vijf, zes overgebleven. Die klauteren op de rug van de moeder en worden zo meegevoerd. Na drie à vier maanden zijn ze zelfstandig.

Opossums zijn echte nachtdieren. De dag brengen ze vreedzaam en veelal in een wriemelende massa van poten en staarten op een kluitje door in een holle boom, in rotsspleten of andere schuilplaatsen. Om hun hol te stofferen maken ze een heel efficiënt gebruik van hun lange, kale staart. Met de bek verzamelen ze bladeren, die vervolgens tussen de onder de buik gevouwen staart worden geduwd. Vijf, zes bekken vol kunnen ertussen, een flinke hoeveelheid waarmee hun hol snel kan worden ingericht.

’s Nachts gaan ze op roof uit, zowel in de bomen als op de grond – of in vuilnisbakken en op vuilnisstortplaatsen. Onderling zijn ze dan vaak niet bepaald vriendelijk; ze zien er niet tegenop elkaars staart af te bijten en … op te peuzelen bovendien. Vooral in gevangenschap maken ze elkaar het leven dikwijls ondraaglijk.

Een gewoonte van opossums – die ook andere dieren er op na houden – is het zich ‘dood houden’ bij bedreiging door vijanden. Ze liggen dan voor dood op een zij, de bek open. Of het dier zich zo maar houdt, of dat er sprake is van een echte shocktoestand, is nog niet uitgemaakt. Bij proeven met een leugendetector bleek er bij het zien van een vijand een duidelijke verhoging van de zenuwwerking in de hersenen op te treden. Toen hij zich ‘dood’ hield, nam de zenuwactiviteit af en bleef daarna op een normaal, constant niveau, waaruit men meende te mogen afleiden dat er geen shock was opgetreden maar dat het dier zich bewust of instinctief dood hield. Andere deskundigen bestrijden deze theorie echter. Wat allemaal aan de bedoeling van de eigenaardigheid, voor dood aangezien en daardoor met rust gelaten te worden, niets afdoet.

Totale lengte 60-85 cm; staart 30-40 cm; gew. groot mannetje tot 5 kg. Er zijn enkele voornamelijk in grootte verschillende vormen.

Vuil-gele ondervacht, lange zwarte en lichtgrijze of alleen donkere dekharen. Lichte snuit, kale staart.

Voedsel: Allerlei kleine dieren – ook padden die voor andere dieren giftig zijn – menselijk afval, plantaardige kost, o.a. fruit.

Draagtijd 12-13 dagen; 5-25 jongen, waarvan ong. 13 plaats aan evenzovele tepels vinden in buidel. Scharrelen ong. 10 weken in buidel rond; kruipen daarna op rug moeder; zijn met 3-4 mnd. zelfstandig.

Lange snuit, grote kale oren. Is o.a. op Nw. Zeeland ingevoerd; is er nu een plaag. Zie ook buideldieren.

Opossum • Opossum • Opossum

Didelphis marsupialis.

< >