Er is een tijd geweest dat het voor een dierentuin ontzettend moeilijk was om aan een nylgau te komen. Er moest toen net zoveel voor worden betaald als voor een olifant.
Tegenwoordig is deze grootste onder meer in India levende antilope een gewonemaar toch zeer gewaardeerde dierentuinbewoner, zowel door zijn vriendelijke aard als zijn gemakkelijke houdbaarheid en aanpassingsvermogen. Of het dier ook in de naaste toekomst zo gemakkelijk uit India zal kunnen worden verkregen, is de vraag. De bevolkingsexplosie daar verdringt alle wilde dieren en ofschoon er over de nylgau nog geen alarmerende berichten zijn, weet men anderzijds toch ook niet precies hoe zijn status in het wild is. Hij bewoont ongeveer hetzelfde gebied als de snelle Indische antilope, welk dier volgens onderzoekers duidelijk op zijn retour is.
Als de nylgau-bok wat forsere horens op de kop zou hebben gehad in plaats van de twee, in verhouding tot zijn lichaamsomvang, maar miezerige puntjes, dan zou het dier een van de meest imposante antilopen zijn geweest. Hoe klein de horens ook zijn, in de strijd met sexegenoten, die om het bezit van wijfjes kan ontbranden, wordt er geducht gebruik van gemaakt. De bok stormt gewoonlijk niet, zoals vele langgehoornde dieren doen, met naar voren gespietste horens op zijn rivaal af. Hoogstens dreigt hij zo een beetje door de kop te buigen en de horens in de richting van de tegenstander te laten wijzen. Meestal is de situatie dan niet ernstig. Als het er echt op aan komt, kromt hij het lichaam als een kat, houdt de kop recht maar trekt de kin in, steekt de staart horizontaal naar achteren en gaat met stijve pasjes als het ware sluipend op z’n vijand toe of gaat zij aan zij naast hem staan.
Wanneer een bok alleen maar wil laten zien dat hij er is – en dat er rekening met hem moet worden gehouden – heft hij de kop zover op dat de lichte plek op de keel goed zichtbaar wordt. Wordt een concurrent dan nog niet voldoende geïmponeerd, dan volgt de dreighouding, waarbij hij kop en hals horizontaal strekt en de oren in de nek legt. Zonodig volgt daarop dan veelal het reeds beschreven aanvalsgedrag. Komt het echt tot vechten dan laat hij zich snel op de polsen zakken en slaat krachtig met de kop omhoog, in een poging de horens in de buik van de vijand te stoten. Op die manier zijn de punten wel degelijk geduchte aanvalswapens.
Blauwe stier, zo ongeveer is de vertaling van het woord nylgau of nilgai – waarbij niets wordt gezegd van de bruine wijfjes en dito jongen. Echt fraai zijn de dieren niet te noemen. Vooral de mannetjes zijn onevenwichtig van bouw, met een zwaar voorlichaam dat naar achteren enigszins afloopt. Het vreemde uiterlijk komt in hun wetenschappelijke naam duidelijk tot uiting: Boselaphus tragocamelus, wat wil zeggen rund-hert-bok-kameel. De oude Grieken, die het dier door de tochten van Alexander de Grote hadden leren kennen, noemden hem hippelaphus, paardhert.
Nylgaus leven hoofdzakelijk in ruwe, droge, lichtbeboste streken, waar ze als vijanden tijgers en panters – zo deze nog in hun woongebied voorkomen – en vooral wilde of verwilderde honden hebben. En in een steeds groeiend aantal streken natuurlijk de mens. Hier en daar, in Uttar Pradesh bijvoorbeeld, staat er zelfs een prijs op hun hoofd, omdat ze er nogal eens cultuurgrond plunderen. Met het gevolg dat ze in verscheidene gebieden geheel of vrijwel geheel zijn uitgeroeid. Gelukkig worden ze door Hindoes hier en daar als heilig beschouwd en dus beschermd.
Dat ‘sportjagers’ nauwelijks een geweer op ze richten, danken ze vooral aan het feit dat de wijfjes helemaal geen en de bokken slechts van die kleine horentjes dragen en daarom als jachttrofeeën waardeloos zijn. Waaruit weer eens blijkt, van welke onverwachte factoren het bestaan van een dier afhankelijk kan zijn. Als de natuur hem met fraaie horens had uitgerust, dan was de nylgau nu misschien al uitgeroeid geweest!
■ Totale lengte 2.30-2.50 m; staart 40-50 cm; schouderh. 1.40-1.60 m; normale koph. 1.65-1.80 m; gewicht 200-300 kg; horens 15-25 cm; record bijna 30 cm. Wijfjes zijn aanmerkelijk kleiner.
Bok donker blauw- of bruingrijs. Wijfjes en jongen bruin. Beide seksen hebben lichte plekken aan buik, keel en staart.
Voedsel: Gras, bladeren, vruchten.
Draagtijd 245-250 dagen; eerste worp meestal 1, daarna vaak 2 jongen. Bokken krijgen pas bij volwassenheid blauwgrijze kleur.
Zie ook antilopen.
Nilgai • Nilgau-antilope, Blaubock • Nilgau(t)
Boselaphus tragocamelus.