Op het eerste gezicht en vanuit de verte gezien lijken ze wel wat op een gewone ooievaar; ze hebben ongeveer dezelfde afmetingen en kleur. Van korte afstand vallen de duidelijke verschillen op, de zwaardere, gele en aan het einde iets gebogen snavel, het kale roodachtige gezicht en de zwarte staart.
En dan doet de stilstaande nimmerzat ook meer aan een maraboe denken, voor zover het de mijmerende, wijsgerige houding betreft. Van beide is de nimmerzat ook familie; hij is eveneens een ooievaarachtige, al wijst zijn wetenschappelijke naam, Ibis ibis, in een andere richting, foutief, want de vogel is beslist geen ibis. De nimmerzat is in Afrika een heel gewone vogel. Zij het dat ik er vrijwel altijd maar een of twee zag, soms alleen, vaak in gezelschap van andere vogels, pelikanen, aalscholvers en ook eens te midden van een heel grote schare gewone ooievaars die zich gereedmaakten voor de terugtocht naar het noorden. Dat ze niet altijd solitair leven, bleek eens aan het Manyarameer in noordelijk Tanzania. Daar kwamen we langs de oever van het meer ineens voor een aantal van zeker enkele honderden nimmerzatten te staan, samen met evenzovele pelikanen. Toen we naderbij kwamen, vlogen de dieren geleidelijk aan op; de pelikanen landden een stukje uit de kust in het veilige water, de nimmerzaten daalden na een sierlijke glijvlucht een eind verder op het smalle strandje langs het meer. Het is een fantastisch gezicht een vlucht van die grote vogels te zien voorbijscheren, de hals recht naar voren, de poten naar achteren gestrekt.
Het wonderlijke vind ik altijd dat de kleuren van de vliegende vogels – en de nimmerzaten zijn er niet bepaald rijk mee gezegend – er op een afstand toch heel sprankelend uitspringen, waardoor de dieren geen helemaal wit-zwarte indruk maken. Ook opvallend is het van verre hoorbare geruis dat ze maken wanneer de wind bij het landen door de wijd gespreide vleugels suist.
Nimmerzaten zijn vrijwel altijd in de buurt van water te vinden. Daar vangen ze ook hun voedsel: insekten, vissen, kikkers en wat er nog meer is te halen. Veelal staan ze in ondiep water, klaar om een voorbijzwemmend slachtoffer te grijpen. Het zijn stille vogels; een heel enkele keer – en dan voornamelijk in de broedtijd – slaken ze een schorre kreet. De jongen maken op het nest heel wat meer rumoer als ze eten willen hebben. De vogels broeden in kolonies, ’t liefst in enkele bij rivier of meer staande bomen en bij voorkeur in de buurt van een dorp.
Doorgaans is er een dertigtal nesten vlak bij elkaar. Men heeft er wel eens vijftig in één boom geteld. Van broedgedrag is weinig, van broedduur niets bekend.
Iets meer weet men van de nauw verwante Indische soort – er is nog een derde, Maleise, soort. Ook de Indische broedt in kolonies van soms tegen de honderd nesten. Groepen van 300 tot 400 vogels op een klein terrein bijeen zijn in de nesteltijd geen uitzondering, al kwamen deze aantallen vroeger vaker voor. Onderzoekers die een kolonie observeerden hebben een tijdje het ergste gevreesd voor de jongen toen ze een aantal roofvogels boven de nesten zagen cirkelen, die geregeld naar beneden doken wanneer ergens een nest even onbewaakt was. Weliswaar lossen beide nimmerzatouders elkaar nauwgezet af, maar een enkele keer komen eieren of jongen toch even open en bloot te liggen. Met een beetje geluk ontdekten de deskundigen, dat de aanvallen van de roofvogels – onder andere zwarte wouwen – minder ernstig waren dan men dacht.
Het bleek de rovers namelijk niet om de kuikens zelf te gaan. Ze joegen de jongen door hun duikvlucht alleen maar schrik aan, waardoor deze haastig het zojuist genuttigde voedsel uitbraakten – een bij meer vogels voorkomende eigenschap. En daar ging het de roofvogels om; haastig slokten ze dit op en gingen terug naar hun uitzichtpost boven de kolonie.
■ Totale lengte 90-110 cm; vleugelspreiding 2-2.20 m.
Wit; in broedtijd rozeachtig; staart en grote slagpennen zwart, geelachtige snavel, kaal roodachtig gezicht.
Voedsel: Kleine dieren, insekten, vissen, kikkers enz; ook wat plantaardige kost.
Broedt in kolonies; takkennest met 2-3 eieren, beide ouders broeden. Jongen aanvankelijk opgevoed met door ouders opgebraakt voedsel.
Maleise vorm wordt ook tantalus genoemd; lijkt, net als Indische, veel op Afrikaan; laatste heeft duidelijk roze waas.
Wood Ibis • Nimmersatt • Tantale
Ibis ibis.