Een van de gewoonste en lastigste ganzen – hij wordt de ‘moordenaar’ van de familie genoemd – is de Nijlgans, ook wel vos- of Egyptische gans genoemd. Hij is in Afrika al zeer lang gedomesticeerd en werd reeds door de oude Egyptenaren als huisdier gehouden.
Als half heilig dier speelde hij een belangrijke rol in de godsdienst. Ofschoon twee van zijn namen een andere indruk wekken, komt de gans niet uitsluitend in de buurt van de Nijl voor. Zijn woongebied strekt zich uit over nagenoeg heel Afrika, tot aan de Kaap, en ook aan de andere kant van de Rode Zee, onder meer in Palestina. Wanneer men een Nijlgans goed bekijkt, blijken er heel veel tinten in zijn verenpak te zijn verwerkt. Deze zijn echter zo ‘gedekt’, dat de vogel toch weinig opvalt. Het beste is hij te herkennen aan de grappige kastanjebruine vlek om de ogen.
Nijlganzen kunnen zich op uitzonderlijke wijze aan allerlei omstandigheden aanpassen, reden waarom men ze zo vaak in gevangenschap ziet. In de vrije natuur treft men ze, buiten de broedtijd, gewoonlijk in paren of in grote troepen aan, zowel in en bij het water als, in de regentijd, op verre afstand ervan in bomen of gewoon op de vlakten. Overdag houden ze zich doorgaans koest, sluimeren wat in de bomen of aan de waterrand. De tot troepen verzamelde exemplaren dobberen veelal ergens op een meer of rivier, waarbij ze vaak worden beveiligd door een paar ‘wachtposten’ die door luid geschreeuw gevaar aankondigen. Vermoedelijk betreft het hier geen echte schildwachten, maar exemplaren die toevallig aan de buitenkant van de groep verzeild zijn geraakt en zo als eerste een indringer zien naderen. Tegen de middag trekken de zwemmers naar de oever om net voor zonsondergang op de vleugels te gaan en een voedselterrein op te zoeken.
Zo lang ze zich aan gras en bladeren houden, kan iedereen er vrede mee hebben want dat is er volop in Afrika. Vaak strijken ze evenwel neer tussen te velde staande gewassen, waaraan ze enorme schade kunnen toebrengen. Vooral omdat ze er zo bedreven in zijn, met de snavel het zaad van de graanhalmen te rissen. De hele nacht eten ze; de volgende ochtend keren ze naar hun rustplaatsen terug.
Wat hun broedplaats betreft, zijn ze weinig kieskeurig. In moerassen, aan de waterkant, maar ook op rotshellingen, in holle bomen ver in het binnenland, in oude roofvogelnesten, verlaten onderkomens van hamerkoppen of van wespen en bijen, overal zijn ze bereid hun eieren te leggen en uit te broeden. Een grappig geval deed zich voor in Kaapprovincie, Zuid-Afrika, waar een paartje de klokkenkamer van de kathedraal als nestelplaats had uitgezocht. Via een dertig meter boven de straat gelegen raampje waren ze binnengekomen. In het dikke pak aanwezige duivenmest maakten ze een holletje dat met donsveertjes werd gestoffeerd en waarin de eieren werden gelegd. Hoeveel het er waren is niet bekend.
Wel sprongen er op een zeker moment, achter elkaar, zeven donsballetjes uit het raam naar beneden op straat – waar ze tot ieders verbazing veilig en zonder mankementen landden. Het is bekend dat vele nestvlieders – jongen dus die na de geboorte het nest verlaten – dank zij heel soepele botjes en een dik donspak – een val uit een boom goed kunnen doorstaan; ze zijn er op berekend. Maar een val van dertig meter zonder letsel verbaasde zelfs de deskundigen. Nog verbaasder echter was men toen de klokkenkamer eens goed werd bekeken. Het raam bleek zich 45 centimeter boven de vloer te bevinden. En dus vraagt men zich nu af, hoe de kuikens op de vensterbank zijn gekomen.
In gevangenschap zijn Nijlganzen, ofschoon snel geacclimatiseerd, geen gemakkelijke dieren. Speciaal de oudere mannetjes zijn in de broedtijd zeer agressief, zowel tegen soortgenoten als tegen andere eenden en ganzen. Wil men dus nakomelingen, zonder slachtoffers onder andere vogels, dan is het gewenst het echtpaar een plekje apart te geven.
■ Totale lengte 70-75 cm; vleugelspreiding 140 cm.
Indruk: bruin. Kop en hals lichtbruin, roodbruine band om hals, dito plek om ogen. Borst en flanken grauwachtig bruin met smalle golfstreepjes; grijszwarte rug, geelbruine buik. Vleugels wit, uitlopend in zwart, kleine slagpennen groenzwart. Poten en snavel tussen roze en rood.
Voedsel: Plantaardig, van gras tot cultuurgewassen.
Met dons gestoffeerd nest; 5-10 crème-witte of witte eieren; broedtijd 28-30 dagen.
Zeer harde vogel.
Zie ook eenden, ganzen en zwanen.
Egyptian Goose • Nilgans • Oie d’Egypte
Alopochen aegyptiacus.