Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Nijlkrokodil

betekenis & definitie

Het geeft altijd weer een gevoel van kille machteloosheid wanneer blijkt dat dieren worden uitgeroeid om redenen die als terecht worden beschouwd, maar die in werkelijkheid onzinnig zijn en waarvan na een onderzoek door deskundigen zonder veel moeite de onjuistheid kan worden aangetoond. Zo’n dier is de Nijlkrokodil – een naam die het reptiel amper meer verdient, want in het overgrote deel van de rivier komt het niet meer voor.

En in vele andere streken van Afrika begint hij met het jaar zeldzamer te worden. Duizenden worden er ieder jaar geschoten om het leer dat er van hun huid kan worden gemaakt. Nog meer worden er afgemaakt uit concurrentieoverwegingen. Als viseter zou de krokodil namelijk de visstand ernstig bedreigen. Een derde reden waarom de dieren worden gedood – en dat geldt eigenlijk voor alle krokodillen op de wereld – is dat het van die ‘enge, gemene, wrede beesten’ zijn. Over het gebruik van krokodilleleer in de mode behoeven we niet lang te praten. De kopers ervan hebben het in de hand, deze reden uit te schakelen. Op plaatsen waar intens wordt gevist, vooral op tilapia of Nijlbaars, heeft men de krokodillen uitgeroeid om te voorkomen dat ze die vissen zouden opeten en er voor de mens niets of te weinig zou overblijven. Ondanks die uitroeiing gaat de visstand achteruit – het is zelfs beter om te zeggen dat het juist door die uitroeiing gebeurt. Want jonge krokodilletjes eten veel waterinsekten, waaronder waterroofkevers, waterschorpioenen en andere rovers die een zware tol heffen van het visbroed. Zonder krokodillen breiden ze zich snel in aantal uit – en worden de kansen voor pasgeboren vissen om groot te worden aanzienlijk kleiner.

Als de krokodillen wat groter worden, gaan ze achter de vele meervalsoorten aan die de rivieren bevolken, vissen die het vooral hebben voorzien op visnesten en deze tot het laatste ei of laatste jong leegeten. Wat er gebeurt als er geen krokodilletjes meer zijn om de meervallen in toom te houden, laat zich ook in dit geval gemakkelijk raden. Een jonge krokodil groeit snel en peuzelt daarvoor massa’s vissen op, natuurlijk ook wel consumptievissen, maar de schade die ze daaraan toebrengen staat in geen verhouding tot hun nut als opruimers van de vijanden ervan.

Het doden van krokodillen uitsluitend omdat ze ‘zo gemeen’ zijn, is van een walgelijkheid die alleen maar menselijk kan zijn. Miljoenen en miljoenen jaren hebben de reptielen het leven op aarde getrotseerd; ze hebben zich gehandhaafd ondanks de komst van allerlei veel modernere dieren. En het moet juist het enige redelijk denkende wezen van de aardbol zijn, dat ze uitroeit – met als reden dat hun uiterlijk hem niet aanstaat …

Buiten al deze vervolgingen om is de status van de krokodil in Afrika en van zijn verwanten elders toch al wankel. Zelfs onder gunstige omstandigheden komen er maar weinig exemplaren groot; de jongen zijn voor vele rovers in de natuur een te geliefkoosde prooi. Door veranderingen in de waterhuishouding, het aanleggen van dammen, het omleiden van rivieren, de vestiging van industrieën, krimpt het geschikte milieu snel in.

Op heel wat plaatsen in Oost-Afrika, waar het enkele tientallen jaren geleden nog wemelde van krokodillen, moet men nu lang speuren aleer er een te ontdekken. In sommige nationale parken is men er danig trots op, de bezoekers een krokodil te kunnen tonen; de gidsen van zo’n park houden het dier goed in de gaten en weten precies waar het te vinden is. Het is een soort ‘huisdier’, wat soms wel het gevaar inhoudt dat de bezoekers hem als ongevaarlijk beschouwen. En dat is de Nijlkrokodil beslist niet. Geen levend wezen is veilig voor hem. Bij de drinkplaatsen van wild grijpt hij elk dier dat zich te ver in het water waagt of zijn geluidloze komst niet opmerkt.

Geen rimpeltje roert het water als de krokodil, alleen de op heuveltjes geplaatste ogen en neus boven het oppervlak, langzaam naar zijn prooi schuift. Pas op het laatste moment, wanneer het reptiel met een paar krachtige slagen van de zware staart in volle vaart op zijn slachtoffer afschiet, is er hevig geplas en lawaai. Het drinkende dier wordt vaak bij de snuit of anders bij een poot gegrepen en, vastgeklemd tussen bijzonder krachtige kaken waarin meer dan zestig scherpe tanden, naar dieper water gesleurd. De rover kan niet kauwen; voedsel moet in brokken of in z’n geheel worden doorgeslikt. De prooi wordt daarom vaak een tijdje onder water gehouden tot de huid ervan zacht genoeg is. Lukt het de krokodil dan nog niet, er een stuk af te happen, dan wentelt hij zich, met veel gespat en soms dof gebrul, snel enige malen om zijn lengteas om door losscheuren toch zijn doel te bereiken.

Kleinere prooi maakt hij gewoonlijk murw door er met kracht een paar keer mee op de grond te slaan. Het reptiel zal, in tegenstelling tot hetgeen men vaak denkt, rotte prooi niet eten. En ook wordt nooit de staart gebruikt om het prooidier dood te slaan. Dat lichaamsdeel doet wel dienst als een soort zweep bij de verdediging. Door er razendsnel mee heen en weer te slaan, waarbij het lichaam van de krokodil zich iedere keer in een cirkel rondbuigt, kunnen verschrikkelijke slagen worden uitgedeeld, die de meeste tegenstanders van een aanval weerhouden.

Tot zeer grote en weerbare dieren vallen de krokodil ten prooi. Nog niet zo lang geleden werd een geval gesignaleerd waarin een krokodil een leeuw bij een poot vast had en onder water trok, het woeste verweer van de grote kat ten spijt. Ofschoon de volwassen krokodil – de mens buiten beschouwing gelaten – weinig vijanden heeft te duchten en over het algemeen een veilig leven leidt, delft hij soms zelf wel het onderspit als hij zich aan een jong dier vergrijpt, een olifantje bijvoorbeeld, en dan met de boze moeder te doen krijgt.

Nog niet zo lang geleden dacht men dat de Nijlkrokodil na zeven of acht jaar geslachtsrijp was; uit recente onderzoekingen moet men echter concluderen dat dit pas tien jaar later is, dus met achttien of negentien jaar. Na de paring zoekt het wijfje met zorg een geschikte plaats waar ze haar eieren kan leggen. Ter plaatse maakt ze een kuil in het zand waarin ze op een nacht haar gemiddeld 45 eieren legt – 20 tot 70, zelden meer. Het legsel wordt met zand overdekt, waarna het wijfje bovenop het nest de wacht betrekt. Ze poogt niet alleen op eieren beluste vijanden uit de buurt te houden – varanen zijn beruchte eierrovers – maar regelt tot op zekere hoogte ook de temperatuur en vochtigheidsgraad in het nest. Overdag kan zij het broed met haar lichaam tegen de zonnestralen of hevige regenval beschermen, des nachts tegen te grote afkoeling.

Wordt het zand te droog of te heet, dan neemt ze een bad waardoor het van haar lichaam komende water voor de nodige vochtigheid en afkoeling zorgt. Ook sprenkelt zij er met hetzelfde doel wel urine op. Het hangt van temperatuur, luchtvochtigheid, regenval en nog enkele andere factoren af, wanneer de jongen uit het ei komen, maar gemiddeld duurt het een maand of drie. De krokodilletjes komen, ofschoon de eieren in één nacht zijn gelegd, niet op dezelfde dag te voorschijn; er kan wel een week verschil in zitten. Een jong komt uit het ei met behulp van het eitandje dat het op de neus heeft, een ongeveer anderhalve millimeter lang hard uitsteekseltje, waarmee in moeizame arbeid in de harde, kalkachtige schaal een gleuf wordt gevijld. De ontstane opening wordt verder opengebroken en het krokodilletje stapt in de wereld.

Afhankelijk van de conditie van het jong, de plaats van het ei en de sterkte van de schaal kan er tussen de tien minuten en vierentwintig uur met het werk gemoeid zijn. Voor hen die krokodillenesten hebben gezien, is het steeds weer een onbegrijpelijke zaak dat uit een ei van zeven tot acht centimeter lang en ruim vijf breed, een dier van 28 tot 30 centimeter lengte komt. Weliswaar bestaat het voor iets meer dan de helft uit staart, maar het moet toch heel efficiënt in het ei opgerold hebben gezeten.

De eerste gang van de diertjes is naar het water, zo snel mogelijk – en praktisch altijd feilloos in de goede richting. Dat is de enige plaats waar ze betrekkelijk veilig zijn. Het is een ren op leven en dood, want op hun weg wachten vele rovers op de dan nog lekker zachte hapjes: maraboes, pelikanen, reigers, mungo’s, hyena’s, varanen en vele andere. Het is altijd weer een gelukje als van de vele tientallen jongen er een paar het water bereiken. De jongen zijn van het begin af kleine nijdasjes die automatisch happen naar alles wat in hun buurt beweegt. Die reactie helpt ze in het water vrij gauw aan voedsel: allerlei insekten en andere kleine waterdieren.

Aanvankelijk eten ze uitsluitend prooi die aan de oppervlakte van het water leeft; lager zwemmende vissen merken ze niet op, tenzij deze om de een of andere reden naar boven komen. Naarmate ze groter worden, krijgen ze oog voor gedierte uit dieper water, prooi dat ze qua formaat nu ook beter aankunnen. Als er voldoende voedsel is, groeien ze snel; in een jaar is hun lengte verdubbeld en in twee jaar ongeveer verdrievoudigd, dat wil zeggen ongeveer een meter. Dat is ook een lengte die ze te groot maakt voor de meeste roofvijanden. Naarmate ze ouder worden, neemt de groeisnelheid af.

Hoe groot ze precies kunnen worden als ze tijd van leven hebben, is niet met zekerheid te zeggen. Er is vroeger bij het Victoriameer eens een exemplaar van circa zes en een halve meter geschoten. Minder betrouwbaar zijn de gegevens over een dier van bijna acht meter. Op dit ogenblik is echter een Nijlkrokodil van vijf meter uitzonderlijk groot; verreweg de meeste halen de vier meter niet.

De maximale leeftijd is evenmin bekend. Deze moet echter, gezien de vele jaren die nodig zijn eer een wijfje geslachtsrijp is, al gauw een jaar of veertig, vijftig zijn.

Totale lengte 3-4 m, zelden 5 m, waarvan ongeveer helft staart. Gemeten record 6.48.

Donkerbruin tot bronsgroen.

Voedsel: Al naar gelang leeftijd variërend van insekten tot grote zoogdieren. Veel vis.

In door haar gemaakt en bewaakt zandnest legt wijfje 20-70 eieren, soms meer. Komen na 12-14 weken uit. Zie artikel.

Lopen met vreemd zwaaiende gang, stijve poten en iets gebogen en van de grond gelicht lichaam. Snel moe. In water schuin ‘hangen’ met neus, ogen en oren boven water. Zwemmen met staart; voorpoten zijn dan tegen lichaam gevouwen, achterpoten onder lichaam gedraaid. Zie ook krokodillen.

Nile Crocodile • Nil-Krokodil • Crocodile du Nil

Crocodylus niloticus.

< >