De oude Romeinen waren dol op ze – als voedsel – zoals ze dol waren op pauwetongetjes en andere buitenissigheden. Ze hielden de murenen – of moeralen zoals we ze ook noemen – in speciaal gebouwde bassins en gaven ze de lekkerste hapjes.
De vissen kregen zelfs slaven letterlijk toegeworpen, in de overtuiging dat ze door het eten van die onderhorigen nog fijner van smaak zouden zijn. In die tijd van uiterste decadentie werden vooraanstaande Romeinen – de redenaar Hortensius bijvoorbeeld – die murenen als ‘huisdieren’ hielden, schier krankzinnig van verdriet als een van hun lievelingen stierf. Steeds wanneer ik in het aquarium langs de bassins met murenen loop, verbaas ik me nog over die Romeinen. Want al zijn er bijzonder fraai gekleurde soorten bij, een troeteldier valt er allerminst in te herkennen. Meer zeurend dreigende dieren, met heen en weer deinende kop en wijd opengesperde bek, het lichaam vrijwel altijd voor het grootste deel verborgen in een of ander hol. Wordt het ze te gevaarlijk, dan trekken ze zich schichtig helemaal in hun schuilplaats terug, in de duisternis van het hol alleen nog hun geopende bek met de venijnige tanden tonend. Al zijn er enkele voorbeelden van duikers die op den duur een zekere vriendschap met bepaalde murenen hebben gesloten – voornamelijk omdat ze de vissen geregeld wat te eten kwamen brengen – en al hebben ook vele verzorgers in aquaria het vertrouwen der dieren weten te winnen, toch blijven het onvriendelijke zeebewoners. De onervaren duiker die wat al te achteloos de hand in een hol steekt, waarin een murene huist, zal het ongetwijfeld beamen.
De kop van het dier mag klein zijn, de bek kan verbijsterend ver open – en kan ook snel toebijten. Een aantal soorten heeft lange, naaldachtige tanden. Hun beet is diep en, door het giftige mondslijm, pijnlijk en langzaam genezend. Van enkele van de meer dan honderd bestaande soorten schijnt de beet voor mensen zelfs levensgevaarlijk te zijn. En er zijn er ook waarvan het vlees giftig is. Al worden niet giftige soorten hier en daar graag door de bevolking gegeten, toch zijn vissers om genoemde redenen in het algemeen niet erg op ze gesteld.
Murenen, tot de alen behorende vissen, met afmetingen die tussen de een en drie meter variëren, komen in meer dan honderd soorten in alle tropische en subtropische zeeën van de wereld voor, speciaal in koraalgebieden. Ze maken door vorm, kleur en bewegingen een slangachtige indruk. Ze hebben geen schubben, maar een dikke, leerachtige huid. Rug-, staart- en anaalvin zijn met elkaar verbonden en met een taaie laag overtrokken; buik- en borstvinnen ontbreken. Zwemmen zoals vissen dat plegen te doen, kunnen ze niet; ze bewegen zich, net als een slang, kronkelend door het water. Zonodig kan dat zeer snel.
In het algemeen echter zwemmen ze weinig. Het grootste deel van de tijd brengen ze in hol, rotsspleet of andere opening door, de kop net zover naar buiten dat ze de omgeving kunnen overzien. Zo wachten ze tot een prooi langs komt. Meestal is hun snelle uitval wel raak; missen ze, dan zwemmen ze niet achter de buit aan. Bij een aantal soorten bestaat een groot deel van het menu uit schelp- en schaaldieren, die tussen de bij die dieren vreemd afgeplatte en soms ook in het verhemelte staande tanden worden gekraakt. Murenen eten ook veel aas.
Geliefkoosde prooidieren zijn inktvissen, die ze met een enkele hap van een der armen ontdoen. Gewoonlijk weten de inktvissen door ‘inktwolken’ uit te stoten, zich uit de overgebleven voeten te maken. Het inktgordijn schijnt de murene niet alleen het uitzicht te benemen maar hem ook in volslagen verwarring te brengen, vermoedelijk omdat zijn reukzintuigen niet meer werken. Ook in Artis zijn inktvissen wel het slachtoffer van murenen geworden. Men had ze, zijnde afkomstig uit hetzelfde zeegebied, bij elkaar gezet in de mening dat de inktvissen zich wel zouden weten te redden. Gelukkig zijn inktvissen op zulke gebeurtenissen berekend: ze hebben het vermogen de vangarmen te regenereren.
Een merkwaardige ervaring deed een onderzoeker op aan boord van een vissersbootje, toen een fuik werd opgehaald waarin zich een murene bevond met wat restanten van vissen die hij notabene in het net had verslonden. Dat kan een fikse hoeveelheid zijn want de keel van de murene is zeer rekbaar en de maag erg groot. De vissers wilden de rover, die zich ten koste van hun vangst bolrond had gegeten en zich dientengevolge nauwelijks meer kon bewegen, direct doodslaan, maar de onderzoeker weerhield hen ervan en liet de vis op dek deponeren. Daar begon de murene zich op een merkwaardige manier zo te kronkelen, dat hij letterlijk in de knoop kwam te zitten. Het dier strekte de staart en begon toen duidelijk persende bewegingen te maken, waardoor de ‘knoop’ verder werd aangetrokken. Na enkele vergeefse pogingen, waarbij de vis zich iedere keer weer in de knoop kronkelde, gebeurde kennelijk datgene wat de murene wilde: de inhoud van de maag werd naar buiten geperst.
Met andere woorden, de murene braakte z’n rijke maaltijd uit. Direct daarop haalde hij zichzelf uit de knoop, kronkelde monter over het dek en dook, tot verbazing van de onderzoeker, in het water.
De in Europa meest bekende soort is de gewone murene (Muraena helena) die langs de kusten van de Middellandse Zee en aangrenzende Atlantische Oceaan leeft. Dit is ook het dier, dat zo door de Romeinen werd gewaardeerd. Hij behoort tot de venijnige bijters. De soorten van het geslacht Echidna zijn veel vriendelijker van aard, maar dat zal wel samenhangen met het voedsel dat ze nuttigen: voornamelijk schelpdieren. Ze zijn ongetwijfeld de mooiste van de groep, gevlekt of geringd en met sprankelende kleuren.