Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Mungo’s

betekenis & definitie

Mungo’s of mangoesten en ook wel ichneumons wordt de familie van merendeels lange, slanke, kortpotige en zeer snelle dieren genoemd die in enkele tientallen soorten grote delen van Afrika en Azië bewonen. Het is een nogal verwarring gevende benaming, vooral omdat de namen ook willekeurig aan verschillende soorten worden gegeven.

Ze lijken veel op civetkatten, maar worden toch niet tot deze diergroep gerekend, onder meer omdat ze geen geurklieren hebben en de nagels niet kunnen intrekken. Hun bekendheid danken de mungo’s aan de talloze verhalen die er over ze in omloop zijn. Een der Afrikaanse soorten, de ichneumon of faraorat, een kortpotig dier van een halve meter lang, was in het oude Egypte een min of meer heilig huisdier dat als zodanig op allerlei manieren is afgebeeld. Hij had de naam het enige dier te zijn dat een volwassen krokodil durfde aan te vallen – of liever ìn te vallen, want zijn methode zou zijn, stiekem de bek van een slapende krokodil binnen te sluipen, zóver dat hij het hart van het reptiel kon opvreten. Voor even vreemde verhalen over de Aziatische soorten heeft onder meer Kipling de grondslag gelegd met Rikki Tikki Tavi uit zijn ‘Jungleboeken’. Gezegd moet worden dat de mungo inderdaad merkwaardige gewoonten heeft, zijn antipathie tegen slangen, tegen gifslangen bijvoorbeeld. Zelfs de heel gevaarlijke cobra gaat hij onverschrokken tegemoet. Vooral deze strijd heeft vele fabeltjes in de wereld gebracht. Zo zouden mungo’s immuun zijn voor slangegif of na een giftige beet direct van bepaalde planten eten of zich er tussen rondwentelen, waardoor het gif z’n kracht zou verliezen. De werkelijkheid is natuurlijk anders. In principe eet de mungo, als alle kleine roofdieren, alleen maar ratten en andere knaagdieren, vogels, reptielen enzovoort.

Een ontmoeting met de cobra behoort tot de uitzonderingen. Krijgt hij er een in het vizier, dan gaat hij er echter inderdaad op af, hoe ‘ongewoon’ de slang eigenlijk ook voor hem is. Het reptiel is een lastige tegenstander. Het richt zich hoog op en verbreedt de platte kop. Het is voor de mungo moeilijk een goede plaats voor de aanval te vinden. Omgekeerd heeft ook de slang het niet gemakkelijk.

De dikke, hoog opgezette vacht van de mungo geeft hem weinig houvast en belet tevens de giftanden in de huid te zetten. Aanvankelijk draaien de dieren heel behoedzaam om elkaar heen om een goede aanvalspositie te verkrijgen. Het is op die momenten dat de mungo wel eens in planten bijt of er in rondrolt. Dat is niets anders dan een afreageren van de agressiviteit, die hij nog niet op de slang kan botvieren. Zo pikken ook twee vechtende hanen onder de bedrijven door naar strootjes en blaadjes. Zijn er eenmaal enkele uitvallen geweest, dan komt de mungo in razende actie. Dansend en springend gaat hij om zijn vijand heen. Soms lijkt het of hij, zonder poten, gelijk zijn tegenstander over de grond schuift – flitsend snel. Geen ogenblik verslappend weet hij de dodelijke beten te ontwijken.

Als zijn kans komt, grijpt hij de slang snel achter de kop en bijt hem dood. Met een groot serpent kan de strijd lang duren. Heeft de mungo eenmaal goed vast, dan laat hij niet meer los en rolt met de voor zijn leven kronkelende slang over de grond tot deze de strijd opgeeft. Het loopt evenwel meermalen verkeerd voor de mungo af – en verscheidene malen heeft men beide, elkaar omstrengelende dieren dood aangetroffen. Bij enkele gelegenheden is geconstateerd dat een mungo na een slangebeet over de grond rolde – het moeten doodsstuipen zijn geweest. De mungo is even gevoelig voor slangegif als elk ander zoogdier.

Bepaald voortreffelijk zijn de rovertjes als muize- en rattevangers, waartoe ze in Afrika en Azië dikwijls worden gebruikt. In de tweede helft van de vorige eeuw heeft men onder meer in Trinidad en op Jamaica van die eigenschap gebruik gemaakt toen op deze Westindische eilanden een enorme rattenplaag heerste. Oorspronkelijk kwamen de knagers er niet voor; de exemplaren die in de loop van de tijd vanaf schepen binnenkwamen, vonden dan ook geen vijanden en plantten er zich ongebreideld voort. Ontstellend was de schade die de ratten jaar na jaar speciaal aan het suikerriet toebrachten. In 1872 werden er op Jamaica negen uit Azië afkomstige mungo’s losgelaten, vier mannetjes en vijf wijfjes, in de hoop dat zij de rattenplaag zouden beteugelen. De proef slaagde uitstekend.

In korte tijd waren de mungogelederen verveelvoudigd en de ratten tot aanvaardbare aantallen gereduceerd. Mungo’s moeten echter leven en toen er geen ratten meer waren te verschalken, zochten ze andere prooi, aanvankelijk ogenschijnlijk onschuldige, zoals slangetjes, padden, landkrabben, eieren, vogeltjes en dergelijke. Spoedig daarna ging hun aandacht min of meer noodgedwongen uit naar kleine huisdieren, in het bijzonder pluimvee. Het gevolg van dit alles was dat het insektenetende gedierte – vogels, kikkers, padden – heel schaars werd, waardoor de insekten zich massaal konden vermeerderen. En daarna stond men voor een volgende plaag, die misschien nog meer schade aanrichtte dan de vroegere ratten. Er wordt nu geregeld met vergif gewerkt om de mungo’s in toom te houden. En dat gebeurt met des te meer ijver sinds is gebleken dat de fanatieke rovertjes tevens verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van verschillende ziekten, zoals hondsdolheid.

Merkwaardig is de effectieve wijze waarop mungo’s eieren of andere van harde omhulsels voorziene zaken weten te kraken: ze gooien deze stuk, zo was bij observaties in de natuur en in andere dierentuinen gebleken. In Artis namen we de proef op de som bij een Afrikaanse mungo door hem een kippeëi te geven. Sneller dan de fotograaf de gebeurtenis kon vastleggen, had de mungo zijn buit kapot. Even frommelde het dier met zijn voorpootjes wat aan het ei en toen slingerde hij het razendsnel naar achteren waar het tegen stenen of andere obstakels te pletter sloeg. De mungo was er direct bij om de inhoud – in hoog tempo – op te slobberen. Om er toch iets van te kunnen vastleggen, werd de filmcamera ter hand genomen en kreeg de mungo een kalkei, opdat de hele geschiedenis niet zo razendvlug zou worden beëindigd.

Het dier vloog er volkomen in; zijn uitstekende reukvermogen liet hem kennelijk in de steek want hij was even fel op het namaak-ei als op het echte. Het werd eveneens tussen de voorpootjes genomen en met kracht naar achteren gesmeten, waarna de mungo zich flitsendsnel omdraaide, zowel om naar de resultaten van de smijtpartij te kijken als om soortgenoten ervan te weerhouden van zijn werk te profiteren. Een paar maal werd geen obstakel geraakt, maar toen dit wèl het geval was, gebeurde er nog niets; een kalkei kan best tegen een stootje. Het verwonderde het rovertje niet in het minst; onverdroten probeerde hij het weer, keer op keer. Na tientallen vruchteloze pogingen kwam het ei met zo’n kracht tegen een steen dat het in stukken uiteenspatte. Zelfs toen wist de mungo van geen ophouden. Ook de brokken werden links en rechts door het perk geslingerd.

Het lijkt waarschijnlijk dat de mungo’s dit gedrag om met eieren – en schaaldieren bijvoorbeeld – te gooien, van nature hebben meegekregen. Die kern van aangeboren handelingen wordt dan in de loop van hun leven aangevuld met opgedane ervaringen. Dat bleek ook in Artis. Na ontelbare gooipartijen taande de belangstelling voor de stukjes kalk en ging de mungo zich aan andere zaken wijden. Steeds kwam hij echter even terug om nog eens een gooi te doen. Toen er een echt ei in het verblijf werd gedeponeerd – dat prompt werd stukgesmeten en geconsumeerd – herleefde de belangstelling voor de stenen eieren.

Een verwant van de mungo, de moerasmungo, heeft een geheel eigen versie van de ‘eiersprong’, zo ontdekte dr. Desmond Morris. In plaats van het ei naar achteren te gooien, tilt hij het, staande op de achterpoten, met de voorpoten zo hoog mogelijk op. Even blijft hij zo staan, dan smijt hij het ei met kracht recht naar beneden op de grond.

< >