Tussen alle sombere berichten die dagelijks in de wereld komen over met de ondergang bedreigde diersoorten, klinkt af en toe ook een wat optimistischer geluid door. De Europese, of zo men wil, Siberische of gewone lynx is er een voorbeeld van.
Lange jaren ging het aantal van deze katten, de grootste die Europa kent, gestaag in ons werelddeel achteruit. Vooral door zijn slechte naam als kwaadaardig, gevaarlijk, ontembaar en bij voorkeur huisdieren en fraai jachtwild verscheurend monster werd hij overal meedogenloos vervolgd. Door allerlei oorzaken, misschien ook wel betere voorlichting en een beter begrip, is men de lynx wat anders gaan zien. Vooral in de jachtgebieden wordt hij niet meer zo als belager van herten en reeën beschouwd, maar integendeel als een dier dat er een heilzame invloed op uitoefent. Aanleiding tot dit verlichte standpunt was onder meer de situatie in Polen. Voor de eerste wereldoorlog werden in het oerwoud van Bialowieza praktisch alle lynxen uitgeroeid ter bescherming van het herkauwende wild.
Het voor de mens verbijsterende gevolg was niet alleen dat de begroeiing, vooral de jonge aanwas en struiken, grondig werd vernield door de snel in aantal toenemende grote en kleine planteneters en knaagdieren, maar tevens trad een ongekende degeneratie op bij onder meer herten en reeën. Zieke, oude en zwakke exemplaren werden niet meer op natuurlijke wijze uit het voortplantingsproces verwijderd en de jagers lieten het geweer rusten omdat er geen mooi wild meer was te schieten. Nu de lynx er sedert een aantal jaren weer recht van leven heeft gekregen, wordt het evenwicht er hersteld en verdwijnen de degeneratieverschijnselen. In de Karpaten gebeurde het omgekeerde. Daar werden omstreeks 1930 in sommige streken de herten uitgeroeid – met het gevolg dat de lynxen er verdwenen bij gebrek aan grote prooidieren. Toen er in de jaren 1954-1955 reeën en herten werden uitgezet, kwamen ook de lynxen terug.
In 1958 werden er vijf gesignaleerd, vier jaar later waren het er al vijftig. Ook in het noorden van hun woongebied, in Noorwegen en Zweden, gaat het verrassend goed. In de eerste plaats door een goede bescherming en een jachtverbod. Maar in Zweden zal ook wel van invloed zijn dat de dichte bosgebieden minder bewoond raken doordat de menselijke bevolking er sinds een jaar of tien, twintig wegtrekt om naar de industriegebieden te gaan. Er is een duidelijke tendens dat de lynx, veelal afkomstig uit het aangrenzende Noorwegen, de veiliger geworden streken snel bevolkt. Het zeldzamer worden van de wolf, een der grootste vijanden van de lynx, zal ook wel tot de uitbreiding bijdragen.
Onderzoekers melden dat er bovendien veel meer jongen per moeder zijn dan een aantal jaren geleden. Zag men vroeger maar zelden een wijfje met twee welpen, tegenwoordig zijn drie jongen geen zeldzaamheid. Of er inderdaad sprake is van grotere worpen of dat de jongen betere overlevingskansen hebben, is nog niet uitgezocht. Ofschoon men nog niet kan spreken van ‘overvloed’, begint voor de lynx de situatie in heel Europa wel aanzienlijk beter te worden. In plaats van te moeten praten over enkele, of in het gunstigste geval, enkele tientallen exemplaren per land, zoals een jaar of twintig, dertig geleden, lopen de getallen nu weer in de honderden. In Roemenië schat men het aantal zelfs op meer dan duizend.
Naast de gewone lynx die de bosgebieden in de noordelijke helft van Europa en geheel Azië bewoont – een enorm gebied – komt in Zuid-Europa en Azië ook nog de pardellynx voor. De over grote delen van noordelijk Noord-Amerika verspreide Canadese lynx wordt algemeen als een Amerikaanse vorm van de Europeaan beschouwd. Zuidelijker, in de Verenigde Staten, leeft de veel kleinere rode lynx, daar beter bekend als bobcat. En dan is er nog de effen roodbruine ►caracal of woestijnlynx, een verwant uit Afrika en Zuid-Azië.
De lynx, ook wel los genoemd, heeft een vrij groot jachtterrein nodig van zo’n tien tot vijfentwintig vierkante kilometer. Is dat, bijvoorbeeld door opdringen van de mens of door uitbreiding van het eigen aantal, niet voorhanden, dan schuiven de dieren op. Dat kan per dag wel tussen de tien of vijftien kilometer zijn. Het lijkt waarschijnlijk dat door genoemde oorzaken de laatste jaren sporen van lynxen zijn gevonden in Saksen; vermoedelijk betreft dit dieren die uit Polen afkomstig zijn.
Hoe weinig reëel het te vuur en te zwaard bestrijden van de lynx is, wordt wel aangetoond door het onderzoek van de maaginhoud van zowel in Polen als de Karpaten geschoten exemplaren. In Bialowieza bestond het voedsel voor vijftig procent uit hazen, vijftien procent hoenderachtigen, tien procent muizen, zeven procent reeën, vijf procent moerasvogels en een even groot percentage aan wilde zwijnen. In de Karpaten waren de percentages voor hazen zowel als voor wilde zwijnen twintig, hoenderachtigen zestien, muizen vijftien en reeën veertien. Bij een geschoten dier was de maag geheel gevuld met vijftien muizen. Ook insekten staan veelvuldig op het menu. Tot hun nadeel moet worden gezegd dat ze zich in tijden van schaarste ook wel aan huisdieren vergrijpen.
Lynxen zijn bijzonder fraaie, heel krachtig uitziende en, vooral door hun grote, langbepluimde oren, aantrekkelijke katten. Veel vijanden hebben ze niet, afgezien dan van de mens. Jonge, onervaren exemplaren worden nog wel eens het slachtoffer van wolven; anderzijds vallen deze rovers ook wel in de klauwen van volwassen lynxen. De oudere dieren zijn heel voorzichtig en het schijnt ook voor een ervaren jager moeilijk te zijn, ze onder schot te krijgen. Als er gevaar dreigt, houden de dieren zich gedekt, tenzij de dreiging heel dichtbij komt. Een wijfje met jongen zal dan haar heil zoeken in een boom, waar het zich veelal open en bloot aan de tegenstander toont – met alle fatale gevolgen van dien.
Een solitair, ouder dier sluipt in een noodgeval echter weg, bij voorkeur langs zijn eigen spoor, zodat achtervolgende jachthonden in de war raken. Door steeds achter rotsblokken weg te slippen weet hij zich heel slim meestal zo lang aan zijn tegenstanders te onttrekken tot het duister wordt – en dan heeft hij niets meer te vrezen. Komt hij echt in het nauw, dan dekt hij zich eerst door een boom of rotsblok in de rug en slaat en bijt dan als een furie naar alles wat in zijn buurt komt. Zonodig laat hij zich op de rug vallen. Elke jachthond die hem dan probeert te grijpen, kan er van verzekerd zijn dat hem de buik wordt opengescheurd door de zware achterpoten.
Bij het jagen vertrouwt de lynx voornamelijk op oog en oor, direct gevolgd door de reuk. Bij proeven met tamme lynxen bleek dat ze een zich op drie kilometer afstand bevindende buizerd konden waarnemen. Op het geluid van een politiefluitje reageerden ze op een afstand van vier en een halve kilometer – een hond moet er een kilometer dichterbij zijn om het te horen.
■ Totale lengte 100-150 cm; staart 10-18 cm, gewicht 15-20 kg. Zeer grote ex. tot 45 kg.
Bruingrijs met op lichaam vage en aan borst en poten duidelijke donkere vlekjes. Korte staart met zwarte punt. Zwarte oorschelpen met witte vlek en zwarte pluim.
Voedsel: Allerlei soorten dieren, van herten tot insekten.
Draagtijd 68-72 dagen; 1-4 jongen, in voorjaar in hol geboren. Na 10 dagen ogen open, na paar weken uit hol, eind zomer zelfstandig.
Blijven soms nog jaar bij moeder.
Vacht in winter veel dikker en langer dan ’s zomers.
Zie ook katten.
Lynx • Luchs • Lynx
Lynx lynx.