Loewak, moesang, palmcivetkat, koffierat, ziedaar enkele van de namen die het kleine slanke, tot de civetkatten behorende dier draagt. De loewak heeft een enorm verspreidingsgebied dat zich van India uitstrekt tot over grote delen van Indonesië en zelfs Nieuw-Guinea.
Van het laatstgenoemde gebied is bekend dat hij er door de mens is ingevoerd en waarschijnlijk is dat ook op andere eilanden het geval. Dat zal niet altijd bewust of met overleg zijn gedaan, want zo heel erg nuttig schijnen de dieren niet te zijn. Ratten en muizen laten ze met rust, zeker als er kippen in de buurt zijn. Als alleseter is hij ook dol op suikerriet en andere cultuurgewassen. Blijft over dat hij wel voor de landbouw schadelijke insekten eet. De belangrijkste reden van zijn grote verspreidingsgebied zal wel zijn dat hij tot op zekere hoogte een cultuurvolger is, dus het gezelschap van de mens zoekt.
Als voortreffelijke klimmer hoort hij eigenlijk thuis in de bossen maar de voordelen die de mens biedt, hebben hem tot in de bewoonde wereld gebracht waar hij vaak op zolder of op andere van buiten af bereikbare plaatsen in huis zijn intrek heeft genomen. Zo zeer is de loewak aan de nabijheid van mensen gewend, dat hij vaak tot een soort ‘wild huisdier’ is geworden dat enerzijds zeer vertrouwelijk is geworden maar daarnaast zijn roversnatuur niet verloochent en een doorlopend gevaar vormt voor alle huisdieren. Hij is ook een beetje geheimzinnig, want als nachtdier hoort men hem overdag niet. Tegen de avond gaat hij op roof uit – gewoonlijk nogal lawaaiig. In zijn boek ‘Dierenleven in Indonesië’ zegt Dr. H. C. Delsman dat het dier soms op de wijze der katten op het dak zijn liefdesgezangen ten gehore brengt. ‘Het geluid heeft iets van een sirene, begint laag, gaat geleidelijk hoger en hoger, om met een fijn en hoog geluidje, vaak een triller of een staccato te eindigen. Maar niet alleen hiermee stoort de loewak onze slaap; zijn gestommel en de vechtpartijen op het dak en de zolder dragen eveneens het hunne daartoe bij. Tegen gladde geverfde gaspijpen of ijzeren stijlen klimt de loewak met gemak omhoog. Zich omdraaiend en alle pootjes als handen gebruikend, daalt hij ondersteboven met hetzelfde gemak weer af.’Hoe goed ze kunnen klauteren en balanceren tonen de loewaks ook in Artis, waar ze op hun dooie gemak over de staaldraden wandelen waarmee de schuiven van hun verblijf worden bediend. Met de lange staart houden ze zich moeiteloos in evenwicht. Onderweg draaien ze zich soms zelfs om, waarbij ze, met de vier pootjes dwars op de boven in hun verblijf lopende draad staande, kalm hun domein een tijdje overzien.
Als ze van jongsaf door de mens worden grootgebracht, kunnen ze heel tam worden en aardige huisdiertjes zijn die echter, hun natuur eigen, bij voorkeur bij duisternis rondspoken, al kunnen ze vrij aardig worden ‘omgewend’.
Net als de meeste civetkatten scheiden de loewaks uit klieren bij de staartwortel een sterk ruikende, vettige stof af die, vermengd met andere reukstoffen, in het Oosten nog steeds bij de parfumfabricatie wordt gebruikt. Naast hun dierlijke menu van insekten, kleine zoogdieren, vogels en eieren, eten loewaks ook graag vruchten. Onder meer de bessen van de koffieplant. Het is deze voorkeur die ze de naam koffierat heeft bezorgd, waarbij moet worden opgemerkt dat er van een ‘rat’ natuurlijk geen sprake is; ‘koffiekat’ zou beter zijn. Volgens de verhalen zou het dier de kostbare en slechts in heel kleine hoeveelheden leverbare ‘loewakkoffie’ doen ontstaan, dank zij zijn fijne neus voor de rijpste, grootste en beste vruchten. Die zou hij met pitten en al – de koffiebonen dus – oppeuzelen.
Het zijn deze langs de natuurlijke weg uit het loewaklichaam gekomen pitten die de kostelijke loewak-koffie zouden opleveren. Het aroma ervan is – zo wordt erbij vermeld – niet te danken aan de weg die de bonen hebben afgelegd, maar aan de kieskeurigheid van de koffierat. De vóórproever dus. Het is een leuk verhaal dat helaas door de koffiedeskundigen naar het rijk der fabeltjes wordt verwezen. Toch hebben loewaks wel iets met pitten en zaden te maken. Ze hebben namelijk de gewoonte hun mest bij voorkeur te deponeren langs bosranden of op open plekken in de bossen.
In de mest zitten de zaden van allerlei vruchten die op deze plaatsen de beste gelegenheid hebben om te ontkiemen en uit te groeien. Het schijnt zelfs dat een aldus ‘gepote’ suikerpalmpit zich sneller tot plant ontwikkelt dan normaal, wat waarschijnlijk te danken is aan de door de loewak ‘bijgeleverde’ mest.
■ Totale lengte 85-105 cm; staart 40-50 cm.
Tamelijk licht bruin-grijs met enkele zwarte strepen op rug en zwarte vlekjes op flanken. Zwarte poten, staart, oren en neus. Om neus en boven ogen lichte plekken.
Voedsel: Allerlei kleine dieren en vruchten. Voorliefde voor kleine huisdieren.
Van voortplanting in de natuur weinig bekend. Vermoedelijk 1-3 jongen, die in hol worden geworpen. Draagtijd in Artis 60-62 dagen.
De afscheiding van de klieren schijnt door de loewak hoofdzakelijk te worden gebruikt als verdedigingswapen. In uiterste nood wordt er een lading naar vijanden gespoten.
Zie ook civetkatten.
Palm Civet, Toddy Cat • Musang, Palmenroller • Musang, Loewak
Paradoxurus hermaphroditus.