Al behoren ze tot een heel oude diergroep, ouder dan vele van de reeds lang uitgestorven ‘sauriërs’, toch kunnen ze ook in deze tijd nog best mee en is hun bescherming – een stevig pantser waarin zonodig ook de kop helemaal kan worden teruggetrokken, blijkbaar nog net zo doeltreffend als vroeger. Althans ten aanzien van hun ‘gewone’ vijanden.
Er is één tegenstander die hardnekkiger dan wie ook aan hun ondergang werkt: de mens. In de honderden miljoenen jaren van hun bestaan hebben de schildpadden de wereld talloze malen radicaal zien veranderen. Ze wisten zich steeds aan de nieuwe omstandigheden aan te passen. Ze hebben de komst, opgang en bloei meegemaakt van vele diergroepen – en de langzame ondergang ervan. Wat de natuur echter uit een ondenkbaar ver verleden heeft weten te bewaren, dreigt de mens in luttele jaren te vernietigen. Want al schijnen ze niet òp te kunnen, hun dagen zijn onherroepelijk geteld als we niet heel gauw tot bezinning komen.
Het mag dan leuk zijn voor de kinderen om een schildpadje in huis te hebben – slechts een minimaal percentage ervan blijft langer dan een jaar in leven, terwijl ze toch vele tientallen jaren oud kunnen worden. Nageslacht is bij deze ‘huisdieren’ helemaal te verwaarlozen. Daarom is het uitgesloten dat bijvoorbeeld de Griekse en de Moorse landschildpadden (Testudo hermanni en Testudo graeca), die het meest in huis worden gehouden, de jaarlijkse aderlating van miljoenen uit hun woongebied geëxporteerde exemplaren nog lang kunnen doorstaan. In Engeland alleen al werden er in 1967 op honderd na 600.000 geïmporteerd! Voor andere landschildpadden, de reuzen van de familie, heeft de noodklok reeds lang geluid. Een paar honderd jaar geleden leefden er nog vele soorten van deze â–ºreuzenschildpadden; thans zijn de meeste verdwenen, uitgeroeid. En de vertegenwoordigers van de overgebleven soorten staan er ook al niet erg best voor. Landschildpadden zijn vrij gemakkelijk te herkennen aan hun hooggewelfde rugschild en de vreemde, zwaar beschubde klompvoeten waarvan de vingers en tenen zijn samengegroeid en van krachtige klauwen zijn voorzien. Bij gevaar trekken ze kop en hals in, waarna de voorpoten, gepantserde ellebogen naar voren, de rest van de opening zo goed afsluiten dat alleen de neus van de schildpad nog zichtbaar is. De harde zolen van de achterpoten vormen het ‘deksel’ van de achteropening van het schild. De Griekse en de Moorse landschildpad – die vaak met elkaar worden verward – hebben hun woongebied in de landen rondom de Middellandse Zee. Ze leven voornamelijk van plantaardige kost, aangevuld met insekten en ander klein gedierte. In de winter houden ze, op een veilig plekje weggekropen, een winterslaap.
In het voorjaar legt het wijfje – herkenbaar aan een bol buikschild; bij de mannetjes is het hol – haar vier tot twaalf eieren, soms meer, soms minder, in een zelfgegraven holletje. De zonnewarmte zorgt voor het uitbroeden dat wel een maand of drie, vier in beslag kan nemen.