Tijdens een tocht in een woest gebied van Kenya zag ik op heel korte afstand van elkaar twee van Afrika’s fraaiste en opmerkelijkste roofvogels. De een was de kleurige bateleur, een roofvogel met vrij lange vleugels en heel korte staart, op en top een vlieger-over-grote-afstanden.
Geen honderd meter verder zat op een tak een veel massievere rover, een kroonarend, voorzien van vrij korte, afgeronde maar brede vleugels en een lange staart. Een uitrusting die het kenmerk is van de sprinter, de jager die gauw op snelheid moet zijn, waarbij de als roer gebruikte staart hem een grote wendbaarheid geeft. De kroonarend is dan ook een zogenaamde bosarend, een bewoner van dichtbegroeid terrein. Hoog in de lucht cirkelen zoals de bateleur, heeft voor hem geen zin; de boomkruinen ontnemen hem immers elk gezicht op eventuele buit. Hij moet snel en zeker tussen stammen en takken kunnen doorvliegen om zijn prooi, apen bijvoorbeeld, te kunnen grijpen. De achtervolging daar kan gewoonlijk slechts over korte afstand geschieden; dan moet de arend zijn maaltijd te pakken hebben omdat deze anders kans krijgt zich aan het gezicht te onttrekken. Misschien is dit op kortere afstand jagen er wel de reden van dat kroonarenden in de dierentuin over het algemeen agressiever zijn dan andere grote roofvogels. In de broedtijd zijn ze helemaal niet te benaderen, zo heeft men in Artis ervaren. Een stel was er, na jaren bij elkaar te hebben gezeten, eensklaps aan het nestelen geslagen. Het mannetje, ook gewoon al een kwaaie rakker, was toen een furie gelijk. Ondanks de dekking van een met een bezem gewapende collega, ging de verzorger in die tijd niet graag de vliegkooi van het echtpaar in. Als hij maar buiten de kooi langs het hek liep, vloog de arend ter hoogte van zijn hoofd met een klap tegen het gaas, de klauwen naar voren gericht, klaar om te grijpen. Kwam de verzorger de volière in, dan zat de vogel op een hoge tak gereed om zich op hem te storten – wat enkele malen lukte, gelukkig met niet meer schade dan wat krabwonden en een gescheurd overhemd.
Van het broeden heeft men helaas niet veel kunnen waarnemen omdat het ene gelegde ei niet tot ontwikkeling kwam. Wel bleek dat het wijfje verreweg de meeste tijd op het nest zat; de man slechts sporadisch. Net als in de natuur. Er worden daar één of twee eieren gelegd. Merkwaardig is – en dit gebeurt ook bij enkele andere roofvogelsoorten – dat als er twee eieren in het nest liggen, de vogels om beurten broeden, de man een groot deel van de dag, het wijfje de rest van de tijd en dus het langst. Is er maar één ei, dan biedt meneer slechts sporadisch zijn diensten aan.
Het zien van meer dan één ei schijnt bij het mannetje de drang tot meebroeden op te wekken. In de broedtijd zelf is dat misschien niet zo belangrijk, in de tijd erna, als de kuikens er zijn, ontlast het de taak van het wijfje aanzienlijk. De jongen komen namelijk als zwakke, onbeholpen diertjes ter wereld en vereisen de eerste weken veel zorg.
■ Totale lengte 90-100 cm; wijfje groter dan mannetje. Gewicht 3-4 kg.
Bruinzwart op rug; lichtbruin met donkere strepen en stipjes op buik en borst; brede grijze banden op staart; beveerde poten; ‘kroontje’ van veren op kop.
Voedsel: Allerlei dieren, vooral apen, kleine antilopen, klipdassen, vogels enz.
Groot takkennest in rotshol of hoge boom; 1-2 eieren; broedtijd 48-50 d.; beide ouders broeden en verzorgen jongen. Witte donsjongen scharrelen na 3 weken rond in nest; dragen na 11 weken jeugdkleed. Eten met 6 weken niet meer uit snavel ouders, maar in nest gedeponeerd voedsel.
Wordt ook ruigpoothavik genoemd. Zie ook roofvogels.
Crowned Hawk Eagle • Haubenadler • Aigle couronné, Spizaète couronné
Stephanoaetus coronatus.