Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Krokodillen

betekenis & definitie

Eigenlijk moet deze groep, deze orde, Crocodilia, krokodilachtigen worden genoemd. Er vallen namelijk niet alleen de echte krokodillen onder maar ook alligators en de gaviaal.

De laatste is gemakkelijk te herkennen aan de lange smalle snuit die helemaal is ingericht op het vangen van vissen. Er is maar één familie met één soort: de ►gaviaal. De enige onder de echte krokodillen die ook een erg lange snuit heeft, is de Schlegel’s gaviaal die, wat de naam ook mag suggereren, geen echte gaviaal is maar vroeger als zodanig werd beschouwd. Enkele van de bekendste echte krokodillen zijn de Afrikaanse of ►Nijlkrokodil en de ►Indische krokodil. Een vertegenwoordiger van de alligators is de ►Mississippi-alligator. Voor een buitenstaander zijn krokodillen en alligators moeilijk uit elkaar te houden. Het beste is af te gaan op de tanden. Bij een krokodil steekt een grote tand in de onderkaak, de vierde, duidelijk buiten de gesloten bek uit; de bovenkaak is ter plaatse zichtbaar versmald. De alligators hebben ook wel zo’n grote tand maar die past precies in een uitholling in de bovenkaak en is onzichtbaar als de dieren de bek dichthouden. Bij de krokodillen passen de tanden van onder- en bovenkaak overigens in elkaar, terwijl bij de alligators – en ook bij de kaaimannen die in dezelfde groep thuishoren – de boventanden buiten die van de onderkaak vallen. Vaak steken ze zelfs buiten de gesloten bek uit. Zodra er een grote tand van de onderkaak te zien is, weet men met een echte krokodil te doen te hebben.

Alle krokodillen zijn heel oude reptielen, afstammelingen van diergroepen waartoe, enkele honderden miljoenen jaren geleden, ook de dinosauriërs behoorden. In die tijd waren ze over de gehele wereld verspreid en kwamen er veel grotere vormen voor, van twaalf en meer meter lengte. Naar het schijnt, zijn ze de laatste honderd miljoen jaar niet veel veranderd. Weliswaar zijn er niet veel soorten meer over, een goede twintig slechts, maar toch is het opvallend dat een zo oude en primitief uitziende diergroep zich zo uitstekend heeft weten te handhaven te midden van de ‘moderne’ dieren. Waarbij we in het midden laten dat hun dagen nu geteld schijnen, maar dat heeft geen natuurlijke oorzaak. Het is de mens die om het zoet gewin, bescherming of niet, vrijwel overal ter wereld de snelle uitroeiing van de krokodillen ter hand heeft genomen.

En de kwalijke faam der dieren is er mede reden van dat slechts weinigen het erg vinden en protesteren. Gelukkig groeien hun gelederen, zodat er althans weer enige hoop is dat de meest bedreigde soorten voorlopig misschien enig uitstel is gegund.

Hun voortbestaan hebben krokodillen voornamelijk te danken aan hun nogal verborgen leefwijze. Vrijwel allemaal zijn het nachtdieren die de dag, goed gecamoufleerd, slapend en soezend doorbrengen. In gevangenschap lukt het overigens meestal wel hun activiteit wat meer naar de dag te verschuiven. Maar ook daar is het, in een goed begroeid krokodillenverblijf, vaak moeilijk ze van op het land liggende boomstammen te onderscheiden. In het water, hun domein, kunnen ze urenlang, vrijwel onzichtbaar, vlak onder de oppervlakte liggen, alleen de op heuveltjes geplaatste en in één lijn liggende ogen en neusgaten boven water. Het liefst in ondiep water waarin de staart op de bodem kan rusten.

Door golvende bewegingen van de staart, waarbij de poten tegen het lichaam worden gehouden, kunnen ze zich snel voortbewegen, zonodig zonder een rimpeling in het water te veroorzaken. Dat kan ook helemaal onder water; oren en neusgaten worden dan door kleppen afgesloten. Als ze verontrust zijn, kunnen ze zelfs achteruit zwemmen, of zijwaarts, zonder dat het water zichtbaar in beroering komt. Het naderen van een prooi, een drinkend dier bijvoorbeeld, gebeurt ook onder water, waarbij de dieren steeds even aan de oppervlakte komen om met de ‘periscoop’-ogen en -neus de plaats van de prooi op te nemen. Voornamelijk schijnt te worden afgegaan op reuk en beweging. Met een paar krachtige laatste slagen van de staart schiet de krokodil plotseling toe in een poging de snuit van het drinkende dier te pakken te krijgen.

Lukt het, dan wentelt het reptiel zich snel enige keren om zijn lengteas. Dat is meestal wel voldoende de prooi ondersteboven te gooien; anders gebeurt dit wel door een paar klappen met de staart. Dit lichaamsdeel is een heel gevaarlijk wapen waarmee ontzettend hard kan worden geslagen. Ook in de dierentuin is men er in het algemeen banger voor dan de kaken. Een eenvoudig stropje om de bek maakt elke krokodil machteloos. De staart is een veel groter probleem.

Er komen, als een krokodil moet worden opgevangen, heel wat mannen aan te pas om die in bedwang te houden. Een uitstekende methode is, zo’n dier op een ladder te binden waardoor het de staart niet meer kan gebruiken.

De spieren, nodig om de bek te openen, zijn heel wat zwakker dan degene waarmee de kaken als een stalen klem op elkaar worden geslagen. Wat er eenmaal tussen zit, komt er niet gemakkelijk uit. Is er diep water, dan sleurt de krokodil zijn slachtoffers mee in de diepte. Door de bek in de prooi vast te zetten en dan razendsnel om de eigen as te draaien, worden ledematen en stukken vlees van het slachtoffer losgescheurd.

Er zijn in de wildernis feitelijk geen dieren die geen ontzag voor krokodillen hebben. Zelfs de olifant moet oppassen dat zijn slurf niet wordt gegrepen. Talloze voorbeelden zijn bekend van leeuwen die onder water werden getrokken. Hoe onbeholpen ze er op het land, plat op de buik liggend, ook uitzien, toch mag men ze ook daar niet onderschatten. Om te lopen heffen ze zich vreemd hoog op de poten – en dan kunnen ze een verbluffende snelheid ontwikkelen. In het algemeen gaan ze de mens uit de weg maar er zijn exemplaren die tot menseneter zijn geworden.

Zowel over de ouderdom als de lengte die krokodillen kunnen bereiken, wordt een heleboel onzin verteld. Tot de grootste behoren de gewone Amerikaanse, de Indische en de Orinocokrokodil alsmede de gaviaal, die tussen de zes en zeven meter kunnen worden. Misschien haalt de Nijlkrokodil de zes meter ook wel. Tussen de vijf en zes meter zijn de Mississippi-alligator en misschien de Schlegel’s gaviaal. De gemiddelde lengte van een volwassen exemplaar ligt bij al deze dieren echter aanzienlijk lager; een krokodil van vier meter is, van welke soort ook, een hele knaap. De vraag is of er nog wel echt maximaal uitgegroeide dieren zijn; vermoedelijk krijgen ze daartoe geen kans omdat ze voor die tijd zijn geschoten.

Krokodillen schijnen, net als andere reptielen, hun leven lang te blijven groeien al gaat het met de jaren steeds langzamer. Zo zouden krokodillen van duizend jaar oud, waarmee in minder bonafide dierenparken nog wel eens wordt geschermd, enorm groot moeten zijn. Helaas worden ze geen duizend jaar en hoogstwaarschijnlijk zelfs geen honderd. Een Schlegel’s gaviaal, ingekomen in Artis in 1939, leefde er 30 jaar later nog. Een Orinoco-krokodil hield het uit van 1922 tot 1957, dus 35 jaar, een Indische krokodil van 1929 tot 1958, dus 29 jaar en een kortsnuitkrokodil precies 30 jaar, namelijk van maart 1930 tot dezelfde maand in 1960. In 1969 leefden er twee Mississippi-alligators die respectievelijk in 1919 en 1929 arriveerden en er dus toen 50 en 40 jaar waren. In dierentuinen hebben maar weinig krokodillen langer dan 50 jaar geleefd.

Bij vele krokodillen is, na het leggen van de eieren, bij het wijfje sprake van een zekere broedzorg. De eieren – het aantal kan al naar gelang de soort variëren van tien tot zeventig – worden veelal in een al dan niet met plantedelen gestoffeerd kuiltje gelegd en vervolgens met zand toegedekt. Vaak houdt het wijfje bij of op het nest de wacht tot de jongen zich met behulp van het eitandje op hun snuit, uit de eischaal bevrijden. Bij sommige soorten meent het wijfje dan aan haar verplichtingen te hebben voldaan; andere vergezellen het kroost naar het water en blijven er nog een tijd bij, tot een jaar toe.

< >