Wanneer er over kreeftachtigen wordt gesproken, gaan de gedachten vanzelfsprekend in de eerste plaats uit naar de diersoort die de naam ervan draagt, de kreeft. Misschien ook nog naar diens plaatsvervanger-in-het-culinaire-vlak, de langoest of naar de krab.
Dat zijn echter maar drie van de ruw geschatte 25.000 soorten waaruit de klasse der kreeftachtigen bestaat. Nu is het inderdaad moeilijk om, met de zwaar geschaarde kreeft voor ogen, een verwant van hem te zien in bijvoorbeeld een pissebed. Of een eendemossel. Of een zeepok. Verreweg de meeste kreeftachtigen zijn maar kleine diertjes. Zij zijn het die in hoofdzaak het zogenaamde kril vormen, de massale hoofdmaaltijd voor kolossen als walvissen en haaien. In nog fijnere vorm maken ze deel uit van het plankton, de gemeenschap van minuscule planten en dieren die in de bovenste waterlagen leeft. En iedereen kent minstens één van de kreeftachtigen die daarin voorkomen, namelijk de watervlo of daphnia, een merkwaardig diertje dat zich zo snel voortplant dat sloot en plas er rood van kunnen zien. In de zomermaanden zijn er praktisch uitsluitend wijfjes die om de tien à twaalf dagen zo’n vijftig jongen ter wereld kunnen brengen, zonder dat ze behoeven te worden bevrucht. Zodra het koudere weer begint te naderen, worden er mannetjes geboren. De daardoor bevruchte eieren zijn bestand tegen vorst en ook tegen uitdroging.
De watervlo zit veilig opgesloten in een tweekleppige schaal en wordt daardoor bijna geheel als tussen twee schelpen omsloten. Alleen kop, antennen en poten komen uit de spleet te voorschijn, de laatste twee in voortdurende beweging, zowel om, schokkend, vooruit te komen als om microscopisch klein voedsel naar de mondopening te waaieren. Onder een goed vergrootglas zijn bij de wijfjes vaak de in de broedholte meegevoerde eieren en dikwijls ook de daar reeds uitgekomen jonge watervlooien te zien.
Bestand zijn tegen uitdroging is bij de eieren van de kleinere kreeftachtigen een veel voorkomend verschijnsel. Bij de eveneens in het zoete water levende cyclops kunnen de eieren ook lange tijd droogliggen. Valt er regen, dan komen de eieren heel snel uit. Bij de cyclopsgroep ontwikkelen zich, zoals bij vele kreeftachtigen, eerst zogenaamde nauplius-larven die pas na een aantal vervellingen volwassen worden.
Een andere bij aquariumhouders als visvoedsel bekend kreeftje, artemia of zoutkreeftje, leeft onder meer in het Amerikaanse Zoutmeer, dat een verzadigde zoutoplossing bevat. De eieren van dit amper een centimeter lange diertje kunnen desnoods jarenlang droog blijven. In de natuur worden ze door de wind verspreid tot ze in een geschikt milieu terechtkomen. De mens verzamelt de eieren en stuurt ze naar alle delen van de wereld waar ze in voldoende zout water van een juiste temperatuur tot ontwikkeling komen. En zich voortplanten.
Heel merkwaardige kreeftachtigen zijn de in één familie thuishorende zeepokken en eendemossels. De bekende zeepokken maken ook eerst enkele larvestadia door. In de laatste periode zetten ze zich op een harde ondergrond vast waarna een omhullende kalkschaal wordt afgescheiden. De zeepok waaiert, in zijn huisje zittend, met de poten voedsel naar zich toe. Naaste verwanten, de eendemossels, zijn nog eigenaardiger dieren. Hoezeer ze uiterlijk ook op schelpdieren lijken, toch zijn het wel degelijk kreeftachtigen.
En natuurlijk zijn het ook niet de eieren van rotganzen, zoals men een paar honderd jaar geleden dacht – wat óók al in hun naam tot uitdrukking komt. Door de vijf verkalkte schelpplaten, ingebed in de mantel die het eigenlijke lichaam omsluit, lijken ze net een mossel op een steeltje. Dat steeltje is echter het voorste deel van de … kop. De larve van de eendemossel, die eerst in verschillende stadia vrij rondzwemt, scheidt via twee kleine antennen aan de kop een soort cement af waarmee het diertje zich aan een ondergrond vastzet. Met het verschijnen van de schelpstukken begint de kop van de larve zich te verlengen tot steel. Van dat moment af is de eendemossel volwassen en moet hij een vastzittend leven leiden.
Hij hangt gedurende zijn verdere bestaan dus aan zijn hoofd. Uit een spleet in de omhullende mantel steken de poten naar buiten, zes paar, die ieder voorzien zijn van twee met fijne haartjes bezette aanhangsels. Met ritmische bewegingen worden ze naar buiten gestoken en binnengehaald, aldus niet alleen voedsel maar ook vers ademhalingswater aanvoerend. Bij gevaar kunnen de poten snel worden ingetrokken, waarna de schaalhelften door een kringspier worden gesloten.
Langs de rotsachtige kusten van de Atlantische Oceaan – in Nederland daar waar de bodem door de aanwezigheid van bijvoorbeeld oesters een rotsachtige indruk maakt – leeft een der grotere kreeftachtigen, de echte kreeft. Die, tussen haakjes, alleen in gekookte toestand rood is. Het kan een flinke knaap worden van veertig centimeter en soms nog langer, met een gewicht van meer dan acht kilo. Van de Amerikaanse soort (Homarus americanus) ving men er eens een die bijna zestig centimeter lang was, van staartpunt tot schaartop zelfs 1,20 meter. Het dier woog maar liefst 15 kilo. Kreeften zijn echte aaseters, de opruimers van het grove vuil op de zeebodem.
Met de krachtige scharen, die met een aantal stompe knobbels zijn bezet om wegglijden van het gegrepene te voorkomen, kunnen ze zich niet alleen uitstekend tegen vijanden verdedigen, maar ze kunnen er ook allerlei schelpdieren, mosselen bijvoorbeeld, mee kraken. Behalve grote vissen en zeezoogdieren – plus natuurlijk de mens – hebben ze geen vijanden. Behalve als ze vervellen, want dan zijn ze erg kwetsbaar. De vervelling speelt zich meestal ’s nachts af. Op de rug ontstaat een spleet waar ze zich in ongeveer een half uur tijd uitwringen. Ook de scharen, voelsprieten, poten en op steeltjes staande ogen vervellen mee.
De scharen gaan nog het moeilijkst. Eerst wordt de ruimte tussen de spieren van bloed ontdaan zodat de schaarinhoud zacht en dun wordt en gemakkelijker uit het oude omhulsel kan worden getrokken. Is dit gebeurd, dan wordt het zaakje weer opgepompt. En mocht er soms een schaar of poot verloren gaan, dan groeit deze onder de schaal aan en komt bij de volgende vervelling, zij het kleiner, weer te voorschijn. De kreeft moet, onder de druk van zijn groei, in zijn leven heel wat keren uit z’n oude jas kruipen. Dat begint al vrij snel na de geboorte.
Het wijfje draagt aan haar achterlichaam, tussen de daar aanwezige poten, gedurende bijna een jaar duizenden eieren – tot 40.000 stuks; het aantal is afhankelijk van de grootte en dus de leeftijd van de kreeft. Omstreeks augustus komen de larven uit, die vervolgens een week of drie vrij in het water blijven rondzweven, in welke tijd ze al een paar maal vervellen. Dan zakken ze naar de bodem om er hun eigenlijke kreefteleven te beginnen. Het eerste jaar groeien ze snel en moeten ze dus vaak van te nauw wordende harde jas verwisselen, zeker vijf keer, meestal nog wel vaker. De volgende twee jaar vervellen ze ieder jaar vier maal, daarna twee maal. Op hun zevende of achtste jaar zijn ze, ongeveer 25 centimeter lang, geslachtsrijp. Ze kruipen in het vervolg hoogstens eens per jaar uit hun te kleine pantser.
Kreeften zonder scharen maar met heel lange antennen zijn de langoesten. Zij verdedigen zich door achterwaarts in een hol te kruipen en fel met de antennen te slaan. Om zich snel te verplaatsen kunnen ze het achterlichaam met kracht krommen, waardoor ze in achterwaartse richting wegschieten.
Heel bekende familieleden zijn de garnalen, die in grote aantallen ook langs onze kust voorkomen, waar ze zich aan de oppervlakte van het zand ingraven. En dan zijn er nog de merkwaardige ►heremietkreeften met hun onbeschermde achterlichaam, met als grootste vertegenwoordiger de ►klapperdief uit Zuidoost-Azië.
Krabben vormen een andere familie. Hun ‘staart’ – eigenlijk het achterlijf – is veel korter dan bij de kreeften. Dat achterlichaam schijnt zelfs helemaal te ontbreken waardoor de krab alleen maar een kopborststuk lijkt te hebben. De ‘staart’ is er echter wel degelijk, maar zit omgeklapt tegen de buikzijde, waar hij precies in een groef valt. Aan onze kust komen de strandkrab (Carcinus maenes), zwemkrab (Portunus holsatus) en de eetbare Noordzeekrab (Cancer pagurus) voor. Heel grappige krabbetjes – vooral de mannetjes met hun onwijs grote scharen – zijn de ►wenkkrabben.