Ze zijn bijzonder schuw, onvoorstelbaar snel, met hun grauwgrijsbruine kleur zeer goed gecamoufleerd en nergens in Afrika dik gezaaid. Daarom was het zo’n belevenis om op een kale, gladde, steil uit de bodem oprijzende rots drie klipspringers te zien staan.
Heel even maar, want bijna sneller dan het oog kon volgen, renden er twee langs de praktisch loodrechte helling naar beneden en verdwenen in het groen. Nummer drie bleef nog even staan, liet een schril gefluit horen en sprong toen ook gracieus naar beneden. De kleine antiloopjes – de schouderhoogte is amper een meter – zijn, net als de gemzen in Zwitserland, helemaal op snelheid en het verblijf op de rotsen gebouwd. Ze lopen als ballerina’s op de uiterste punten van de hoefjes, wat niet alleen een minimaal wrijvingsvlak oplevert maar de dieren ook in staat stelt op heel smalle rotsrichels te staan. Ze kunnen vrijwel recht omhoogspringen om dan met alle vier de hoefjes gelijktijdig op een plekje te landen dat amper groter is dan ’n rijksdaalder. Elk uitsteekseltje aan een rots, hoe gering ook, is daardoor voldoende voor de antiloopjes om zich er snel op te bewegen. En mochten ze eens vallen, dan worden ze uitstekend beschermd door hun dikke, elastische vacht, die de meeste botsingen opvangt. Ze leven, meestal in paren of kleine groepjes van hoogstens zes of acht exemplaren, in droge rotsgebieden, ook daar waar weinig water is want zo nodig kunnen ze lang zonder drinken.
In dierentuinen worden klipspringers maar hoogst zelden gehouden – en uiteraard nog minder geboren. In de tuin van Napels heeft men er echter veel succes mee gehad. Daar is gebleken dat pasgeboren klipspringers experts zijn in het zich verbergen en dit van de eerste uren af van nature voortreffelijk doen. Wanneer de volwassen dieren bij gevaar aan de haal gaan, blijven de jongen in hun schuilplaatsen, waar ze moeilijk zijn te vinden.
■ Totale lengte 80-100 cm; klein staartje van 5-10 cm; gewicht 10-15 kg. Op één ras na hebben alleen de bokjes hoorns, 8-15 cm lang.
Grauwachtige, met geel, groen en bruin gespikkelde vacht; buik, binnenzijde poten en lippen wit, zwarte hoefjes en neus. Zeer grote oren.
Voedsel: Plantaardig, bladeren, kruiden en gras. Drinken weinig.
Draagtijd 210-220 d., gewoonlijk 1 jong; wordt ong. 4 mnd. gezoogd. Is na 8 mnd. praktisch volgroeid.
De naam klipspringer of klipbokkie is van Zuidafrikaanse oorsprong.
Zie ook antilopen.
Klipspringer • Klippspringer • Oréotrague
Oreotragus oreotragus.