De beroemde kiwi’s van Nieuw-Zeeland zijn echt van die dieren die ‘eigenlijk niet horen te bestaan’. Ze zijn in talloze opzichten geheel anders dan wat we onder vogels verstaan.
En het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerste kiwi’s die in het begin van de vorige eeuw in Europa arriveerden, door de geleerden van die tijd met grote argwaan werden bekeken. De uit Australië en Nieuw-Zeeland terugkerende schepen voeren namelijk via Indië, waar men heel sterk was in het ‘maken’ van vreemde wezens door delen van allerlei dieren aan elkaar te zetten. De kiwi beschouwde men aanvankelijk ook als zo’n fantasiedier. De vogel heeft het formaat van een flinke kip met een min of meer eivormig lichaam, de punt overgaand in de kop waaraan een meer dan tien centimeter lange snavel zit. Het lichaam is bedekt met lange, haarachtige veren en wordt gedragen door een paar korte maar heel stevige poten waarmee de kiwi bijzonder hard kan lopen – en trappen. Hij heeft geen staart; de vleugels zijn een paar restantjes, verscholen onder de haarveren. Op beide flanken, vlak onder de vleugeltjes, zit een kale plek waar bij het slapen kop en snavel tegenaan worden gelegd. Zijn vreemde model wordt vooral veroorzaakt door het ontbreken van het voor vogels zo typerende uitsteeksel van het borstbeen.
Twee voornamelijk in kleur verschillende soorten zijn er, ieder met een paar ondersoorten. In de wereld van vandaag hebben ze geen directe verwanten – hun naaste familieleden schijnen de moa’s te zijn geweest, reusachtige loopvogels van Nieuw-Zeeland die slechts enkele honderden jaren geleden zijn uitgestorven. Door ontginning en invoer van allerlei roofdieren – ter bestrijding van de konijnen – heeft het er een tijd naar uitgezien dat de kiwi’s dezelfde weg zouden gaan. Dank zij het feit dat de vogels tot nationaal symbool zijn verheven, worden ze thans echter streng beschermd.
Iedereen heeft wel eens een afbeelding van een kiwi gezien, is het niet op postzegels of geldstukken, dan wel op schoensmeerdoosjes. Slechts de heel gelukkigen hebben een blik op een levend exemplaar kunnen slaan. In dierentuinen worden ze maar hoogst zelden gehouden. Londen heeft er enkele jaren geleden een gehad, verder zijn er misschien in San Diego en enkele in dierentuinen in Australië. Artis heeft ze ook bezeten maar dat was omstreeks de eeuwwisseling toen er één bijna vijf jaar en een andere anderhalf jaar leefde. Veel gelegenheid om er een te bekijken, heeft men dus niet.
Ook niet in hun vaderland. Kiwi’s zijn namelijk zeer schuwe nachtdieren die diep in woeste bossen verblijven en overdag bovendien zijn weggekropen in diepe holen. In de schemering komen ze te voorschijn om op jacht te gaan naar wormen, slakken of insekten. Ze zijn slecht van gezicht maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door hun voortreffelijke reukvermogen. Als enige hebben ze de neusgaten aan de punt van de lange snavel liggen. Met de snavelpunt speuren ze de bodem af en het schijnt dat ze onder de grond zittend gedierte feilloos weten te vinden.
Om onderweg niet in botsing te komen met allerlei obstakels hebben ze rondom de snavelbasis een groot aantal lange tastharen zitten. Ook hun gehoor schijnt zeer goed te zijn.
Kiwi’s leven vermoedelijk in paren die voor het leven bij elkaar blijven. In de broedtijd maakt het mannetje een hol, waarin het wijfje een verbluffend groot ei legt, met een gewicht van 400 tot 500 gram, wat soms wel een kwart van haar lichaamsgewicht is! Het mannetje broedt het reuzenei in ongeveer tien weken uit. Een geweldige opgave waarmee het vrouwtje zich naar het schijnt niet of nauwelijks bemoeit. Er is wel eens gemeld dat zij de eerste dagen broedt, maar zeker is dat niet. Het broeden is een ongemakkelijk karwei, vooral omdat er maar één ei is. De kiwi ligt en hangt er in een hoogst ongemakkelijke houding zo’n beetje overheen.
Een mannetje heeft men een week volkomen roerloos op zo’n ei zien zitten – zonder te eten. In totaal verloor het dier in de gehele broedperiode ongeveer een derde van zijn gewicht. Als hij werd gestoord, blies hij boos als een kat. In Taronga-Park, Sydney, hebben kiwi’s – unieke gebeurtenis – in 1965 gebroed in een zelf gegraven hol. Aangezien alles zich onder de grond afspeelde, heeft men van het hele proces niets waargenomen, noch wanneer de eieren werden gelegd, noch hoe lang ze werden bebroed. Eind 1965 kwam er echter ineens een kuiken uit het hol – vier maanden later opnieuw een.
De kuikens zijn al flink uit de kluiten gewassen als ze ter wereld komen – wat na zo’n lange broedtijd en bij zo’n groot ei ook wel is te verwachten. Ze hebben geen dons maar zwarte veren die tot enkele centimeters lang zijn, en lijken sprekend op de ouders, maar dan in miniatuur.
Het schijnt dat de jongen de eerste dagen zelden bij het mannetje vandaan gaan en niets met hun moeder te maken willen hebben. Met een dag of zes stappen zij het nesthol uit om zelf wat voedsel op te scharrelen. Tot dat moment teerden ze vermoedelijk op de restanten van de dooierzak, die in hun lichaam achterbleven. Mogelijk kregen ze ook iets van de vader. Na een week of twee zorgen ze voor zichzelf.
■ Totale lengte 65-70 cm; normaal staande ong. 25 cm, uitgerekt tot 50 cm hoog. Wijfje groter dan mannetje; weegt 2000-3000 gram.
Al naar gelang soort van roodachtig bruin, met zwart gestreept of gevlekt, tot grijsbruin. Zijn zelfs rode en witte exemplaren beschreven. Vrij donkere poten, geelachtige snavel.
Voedsel: Wormen, slakken, insekten; waarschijnlijk ook vruchten en andere plantaardige kost.
In door mannetje gegraven hol legt wijfje 1, soms 2 eieren. Gewicht 400-450 gr., 10-12 cm lang, 7,5 cm br. Door man in 74-77 dagen uitgebroed.
Houden niet van water; drinken zelden, baden nooit. Kunnen zich met sterke poten goed tegen vijanden verweren. Lopen veel sneller dan mens. Wordt ook snipstruis genoemd.
Kiwi • Kiwi, Schnepfenstrauss • Kiwi
Apteryx australis, A. owenii.