De katta’s of ringstaartmaki’s zijn de gewoonste maar tevens de fraaiste en opvallendste van de op Madagascar levende echte lemuren. Het zijn alleraardigste, zacht wollige ‘speelgoeddiertjes’, helder, schoon, gracieus en gewoonlijk weinig agressief – al kunnen er wel lastige individuen tussenlopen.
Hoe primitief ze uit wetenschappelijk oogpunt ook mogen zijn, in vele opzichten steken ze naar menselijke maatstaven ver uit boven de beter ontwikkelde echte apen die bijvoorbeeld in esthetisch opzicht verre de mindere van deze halfapen zijn. De vele goede eigenschappen hebben de katta’s, vooral wanneer ze van jongsaf in menselijk gezelschap verkeren, tot aantrekkelijke huisdiertjes gemaakt. Dat ze, vlug als water, alles weten weg te gappen wat maar even hun interesse heeft, wordt ze graag vergeven. Vooral omdat ze met hun buit veel voorzichtiger omgaan dan gewone apen; ze gooien en smijten er niet mee. Evenals de meeste lemuren zijn katta’s dagdieren, die in hun vaderland een deel van de dag echter soezend en vooral zonnebadend doorbrengen. Eigenlijk is het beter te spreken van zonaanbiddend.
Rechtop zittend, het liefst wat achterover geleund, de armen wijd gespreid, laten ze de zon op hun buik schijnen, een karakteristieke houding die men ook in de dierentuin vaak van ze kan zien. De rest van de dag zijn ze druk in de weer met het zoeken van voedsel. In groepsverband – ze leven in kleine gemengde troepjes – zijn het lawaaimakers, vooral ’s ochtends en ’s avonds. ’s Nachts slaan ze de dikke, zwartwit geringde staart bij het slapen als een deken om zich heen. Hun woongebied wordt gevormd door rotsachtige, spaarzaam begroeide streken van zuidelijk Madagascar, waar zij, in tegenstelling tot de andere lemuren, ook op de grond leven. Dank zij stevige, leerachtige hand- en voetzolen kunnen ze zich heel gemakkelijk over de glibberige rotsen voortbewegen, waar ze door de mens onmogelijk zijn te volgen. De bij het lopen altijd recht omhoog stekende staart dient als balanceerorgaan. Ook bij het springen. Want al leven de katta’s dan meestal op de bodem, tussen de takken voelen ze zich eveneens uitstekend thuis. Zonder moeite springen ze twee, drie meter recht omhoog.
Aan een klein richeltje hebben ze genoeg om zich met de lange, sterke vingers vast te grijpen. De opvallende staart schijnt verschillende functies te hebben. Bijvoorbeeld als middel om met elkaar in contact te blijven, als een soort vlag dus. Vermoedelijk ook als imponeerorgaan. Met een luchtje zelfs, zodat de dieren elkaar niet alleen kunnen zien, maar ook ruiken. Dat kan verband houden met het feit dat katta’s in hun open woonstreken per groep een territorium schijnen te hebben.
Op de voorpoten, vlak boven de polsen, hebben ze kale plekjes, klieren, met vlak erbij een doornachtig uitsteeksel. Aan de bovenarmen bevinden zich – en daar uitsluitend bij de mannetjes – eveneens klieren, welke echter behaard zijn. Om zijn territorium en alles wat hij zijn eigendom acht, te markeren, wrijft de maki met de ‘doorn’ van de onderarm stevig in de klier van een der bovenarmen. De pols wordt daardoor van een voor onze neus nogal onsmakelijk ruikende stof voorzien, die de katta aan allerlei objecten afsmeert. Met de klieren van de onderarm wordt de staart ingewreven, die daartoe beurtelings onder de linker- en rechterarm wordt doorgetrokken. Door de punt van de vervolgens weer recht omhoog gestoken staart heen en weer te bewegen en ondertussen bovendien luid te snorren, trekt de katta de aandacht van oog, neus en oor van troepgenoten en concurrenten. Dreigen gebeurt ook voornamelijk met de staart die, terwijl het dier de oren plat in de nek heeft gelegd, geregeld krachtig over de kop wordt geslagen.
Zeer veel zorg wordt er besteed aan de wonderlijk dikke en zachte vacht. Vingers en tenen hebben, een apekenmerk, platte nagels, behalve de tweede teen die een lange nagel, een soort klauw draagt. Daarmee is de katta geregeld druk in de weer de vacht te kammen en van ongerechtigheden te ontdoen. Aan die vacht klemt zich ook het eventuele jong vast, net als bij de echte apen. In tegenstelling tot de andere maki’s, waarbij de baby door het wijfje dwars over de buik wordt gedragen, als een soort levende ceintuur dus, schijnt de kattamoeder haar kind de eerste tijd juist gewoon rechtop te houden. Ofschoon er vele malen katta’s in Artis zijn geboren, hebben we nooit gewaar kunnen worden, hoe het precies gebeurde.
We waren al blij als we slechts een glimpje van het dier te zien kregen. Kort na de geboorte is het een klein gevalletje dat praktisch helemaal in de vacht van de moeder schuil gaat. Het groeit snel; na een paar weken is het al een flinke kleuter, die te groot is voor moeders buikzijde en daarom maar op haar rug klimt en zich zo laat meevoeren. Niet lang daarna begint het op eigen houtje rond te scharrelen en met broertjes, zusjes en vaak ook de vader te spelen. Meestal wordt van de katta’s gezegd dat ze uitsluitend plantenkost eten. Het staat echter wel vast dat ze in de natuur ook wel insekten, hagedissen, vogeltjes of eieren oppeuzelen. In Artis stellen ze een stukje vlees of ei eveneens zeer op prijs.
■ Totale lengte 90-100 cm; staart 45-55 cm; gew. ong. 2 kg.
Grijsbruin op rug, wit aan buikzijde, evenals wangen en voorhoofd. Donkere kringen om ogen, zwarte neus. Zwartwit geringde staart.
Voedsel: Plantaardig, vooral vruchten, knoppen e.d., vermoedelijk ook insekten, reptielen e.d.
Draagtijd 140-145 dagen, meestal 1 jong, zelden 2 – zoals gebeurde in dierentuinen van o.a. San Francisco en Pretoria. Jong heeft eerste maanden gele ogen, die langzamerhand meer oranje worden zoals bij ouders.
Zijn onderling zeer verdraagzaam. Kunnen verschillende geluiden maken: brommen, snorren, piepen en kekkeren. Zie ook lemuren.
Ring-tailed Lemur • Katta • Maki catta, Lémur catta
Lemur catta.