De kameel is al sinds enkele duizenden jaren het onmisbare transportdier van Midden-Azië, het vervoermiddel over de enorme hoogvlakten. Het dier is er uitermate voor geschikt, zowel door zijn grote kracht en uithoudingsvermogen als om het feit dat het met weinig, althans eenvoudig voedsel genoegen neemt en bestand is tegen de meest uiteenlopende temperaturen.
Want de zomers zijn verschroeiend heet en de winters bitter koud in zijn woonstreken. Voor de kameel vormt dit geen enkel bezwaar. Tegen de herfst hult hij zich in een dikke winterjas die een voortreffelijke bescherming tegen de kou vormt. De vacht bestaat – net als bij vele andere dikbehaarde dieren – uit twee lagen haar, een onderlaag van zachte, wollige haren die positief, en ruigere dekharen die negatief zijn geladen. Door hun tegengestelde lading trekken de haarsoorten elkaar aan zodat er een bijna ondoordringbaar dikke vacht ontstaat. In het voorjaar laat deze van het lichaam los en hangt er in het begin in flarden bij. ’s Zomers is de kameel vrijwel kaal. Het is dus geen huidziekte of schurft die de kamelen – ook in dierentuinen – er gedurende het voorjaar zo verfomfaaid doet uitzien. Op de plaatsen waar de huid bij het liggen de grond raakt, op de borst, aan de knieën en de polsen, heeft de kameel dikke, beschermende eeltkussens, dank zij welke hij ’s winters rustig urenlang in de sneeuw kan liggen zonder er enige hinder van te ondervinden. Kou schijnt weinig invloed op hem te hebben. Steeds weer verwonderen we ons erover met hoeveel smaak de dieren in Artis bij volle vorst aan het ijs knabbelen uit het grachtje dat hun verblijf omringt.
Al deze natuurlijke eigenschappen, die de mens zo goed van pas komen, zijn er min of meer reden van dat de kameel tamelijk wild is gebleven en minder gedomesticeerd is dan andere huisdieren. De mens behoefde hem immers niet langdurig voort te kweken om er een bruikbaar dier van te maken, maar trof hem eigenlijk kant en klaar in de woestijn aan. Zo goed is hij voor het verblijf in de woestijnachtige hoogvlakten toegerust dat hij, net als de dromedaris, bij een zandstorm de sleufvormige neusgaten kan afsluiten, terwijl zijn ogen een extra hoeveelheid vocht afscheiden. Het dier steunt niet, gelijk de meeste andere hoefdieren, op de toppen der tenen maar op platte, harde eeltkussens onder de tenen waardoor het zich gemakkelijk zowel over ruwe als over zandige bodem kan voortbewegen. Langzaam maar zeer gestadig. Met een snelheid van vier kilometer per uur is hij in staat 48 kilometer per dag en vier tot vijf dagen achtereen, een vracht van zo’n 250 kilo mee te zeulen.
Over kortere afstanden is zelfs 500 kilo een gezonde kameel niet te veel. De gebruikskameel wordt op z’n derde jaar al voor korte ritten gebruikt; twee jaar later is hij geheel uitgegroeid en een volwaardige kracht, wat hij bij een goede behandeling tot zijn vijfentwintigste kan blijven. Als tegenprestatie neemt het dier voor zijn dagelijkse maal genoegen met droge en harde steppeplanten, die door geen ander dier gegeten worden. Knaagt de honger al te zeer, dan eet hij alles wat hem voor de bek komt, tot vlees, botten en leer toe. Zonodig kunnen kamelen dagenlang zonder water, dank zij een aantal aanpassingen en voorzieningen die ook bij de dromedaris worden gevonden.
Behalve als transportmiddel bewijst de kameel zijn nut als leverancier van vijf tot tien kilo wol per jaar – gewoonlijk niet voor Perzische tapijten want die worden meestal van geitehaar gemaakt. Voorts levert het dier dagelijks vijf à zes liter dikke, vette melk, terwijl de uitwerpselen als brandstof en ook bij het een of ander spel als ballen worden gebruikt.
Als kamelen goed worden behandeld en niet worden lastig gevallen, zijn het weinig agressieve dieren. Worden er daarentegen dingen van ze verlangd waarin ze geen zin hebben of waaraan ze niet gewend zijn, dan komt hun beruchte wapen, het spuwen, in actie. In Artis was dat wel eens het geval wanneer er dieren moesten worden afgericht als rijkameel voor het publiek. Een uitstekende bescherming vormde dan een oude broekspijp die de spuwende kameel over de snuit werd getrokken.
De mannetjes geven de meeste last; in de bronsttijd, zo omstreeks januari, kan men beter uit hun buurt blijven. Ze eten dan weinig en lopen tandenknarsend en schuimbekkend rond, regelmatig met de staart urine tegen de achterbult slaand. Uit een paar klieren in het achterhoofd wordt een substantie afgescheiden die ze tegen de voorste bult afsmeren. De penetrante stank ervan – voor de menselijke neus althans – zal voor de wijfjes ongetwijfeld gelijk staan aan een verrukkelijk lokkend parfum.
De jongen – gewoonlijk één per worp, zelden twee – kunnen reeds enkele uren na de geboorte staan en met de moeder meehuppelen. Het zijn hoogbenige, grappige diertjes, waarbij de bulten als slappe zakjes op de rug hangen. Bij een goede gezondheid gaan ze na enkele weken rechtop staan. In het algemeen zijn hangende bulten een aanwijzing van een minder goede conditie of tekort aan voeding. Dat dit niet altijd het geval behoeft te zijn, bewezen een paar kamelen in Artis waarbij de hangende bulten niets met de constitutie te maken hadden, maar domweg ‘schoonheidsfouten’ konden worden genoemd.
Lang heeft men gemeend dat de echt wilde kamelen waren uitgestorven. Er werden in Midden-Azië wel eens groepjes gesignaleerd, maar die werden steeds als verwilderde exemplaren beschouwd. Bij een recent onderzoek is echter gebleken, dat er misschien nog wel echt wilde exemplaren in Mongolië leven. Ze zijn wat slanker en hebben kleinere bulten en een minder dikke vacht dan de tamme kamelen. Hoeveel er daar voorkomen, is niet bekend.
■ Schouderh. gem. 2 m; bulthoogte hengst tot 2,50 m; normale kophoogte 2,45 m. Gewicht 500-700 kg.
’s Winters bruine vacht; ’s Zomers is grauwbruine huid zichtbaar.
Voedsel: Plantaardige kost, van gewoon gras tot droge steppeplanten.
Draagtijd ong. 12-13 mnd, soms korter, soms langer. Eén jong, zelden twee. Wordt niet door de moeder geholpen of schoongelikt. Kan na paar uur lopen.
Is forser en gedrongener dan dromedaris. Kan waarschijnlijk ong. 40 jaar worden. Heeft twéé bulten. Zie ook Kameelachtigen.
Bactrian Camel • Zweihöckeriges Kamel, Trampeltier • Chameau
Camelus bactrianus.