Een jacana in het wild is een beeld om nooit te vergeten. Niet alleen wegens het fraaie chocoladekleurige verenkleed, vermengd met goudgeel, wit, zwart en blauw.
Wat de vogel vooral zo opvallend en fascinerend maakt, zijn de lange poten en de naar verhouding nog veel langere, wijdgespreide tenen – tien centimeter bij een vogel die zelf amper de dertig centimeter haalt, dus één derde van zijn totale lengte. De lange voeten stellen hem in staat, dank zij het grote draagvlak, onbekommerd over de bladeren van allerlei waterplanten te stappen, speciaal waterlelies. Dat voorrecht om op terrein te kunnen leven waar praktisch geen vijand hem kan volgen, maakt hem tevens tot een allerminst schuw dier, dat echter wel voorzichtig is. Een storing doet hem wel een stukje wegtrippelen, maar altijd waardig, zonder haast, in de zoete wetenschap dat hem niets kan gebeuren en een snelle ren over de bladeren hem wel in veiligheid brengt. Bij gevaar kan hij ook het water in, want de jacana is een uitstekende zwemmer en duiker. Bovendien heeft hij aan de vleugels scherpe sporen die bij gevechten geduchte wapens zijn. En als dat allemaal niet genoeg is, kan hij nog gebruik maken van zijn vrij grote vleugels. In alle moerassen, stilstaande poeltjes en meren van Afrika ten zuiden van de Sahara kan men de jacana vinden, zelden in grote aantallen maar altijd, door zijn kleur, zeer nadrukkelijk. Op of aan het water wordt ook gebroed. Het van dode plantedelen vervaardigde, drijvende nest ligt op een ondiepe plaats of langs de oever. Als er veel wind opsteekt, wil het nog wel eens wegdobberen, maar dat schijnt het broedsel gewoonlijk geen kwaad te doen. Na verloop van tijd drijft het wel weer ergens tegen de oever aan.
Beide ouders broeden en verzorgen de jongen, met dien verstande dat het mannetje er het meeste werk aan verricht. De jongen, die natuurlijk nog niet van die grote stappen kunnen nemen en daardoor bij gevaar minder snel uit de voeten kunnen, worden in zo’n geval op listige wijze door de ouders uit de gevarenzone gebracht. Men heeft gezien dat een der ouders een stel kort tevoren geboren kuikens – die vrijwel direct kunnen zwemmen en te water gaan – één voor één onder de vleugels nam, deze netjes over de jongen dichtvouwde en zo met het kroost wegwandelde. Aan het volwassen dier was aan de buitenzijde niet te zien, welk een kostbare lading er werd vervoerd. De jacana’s zwemmen zo ook met de jongen rond. In geval van overstroming schijnen ook de eieren door de broedende vogel opzij van het lichaam onder de vleugels te worden gehouden.
Na de broedtijd verzamelen de jacana’s zich in kleine groepjes; in die tijd schijnen ze vaker te vliegen – wat een eigenaardig gezicht moet zijn, want de naar achteren gestoken poten en tenen steken ver buiten het lichaam uit.
Ook in andere delen van de wereld – Azië en Zuid-Amerika – komen jacanasoorten voor.
■ Totale lengte 25-30 cm; poten 15 cm; tenen 10 cm. Wijfje groter dan mannetje.
Chocolade- tot kastanjebruin, keel en nek wit, naar onderen overgaand in goudgeel. Kruin, achterzijde nek en streep over ogen zwart; blauwgrijze kale plek op voorhoofd – felblauw in broedseizoen. Slagpennen zwart.
Voedsel: Allerlei insekten, ook zaden van waterplanten.
Drijvend nest van dode plantedelen; 2-5 lichtbruine eieren met donkere vlekken en strepen en zo glad dat ze waterafstotend zijn. Broedtijd 22-24 dagen.
De naam jacana komt oorspronkelijk van het Indiaanse jásaná.
Jaçana • Blatthühnchen • Jacana
Actophilornis africanus.