Oorspronkelijk bewoonden de hyenahonden, afgezien van het tropische regenwoud, het gehele gebied ten zuiden van de Sahara, met een speciale voorkeur voor de gras- en struiksavannen. In grote delen van dit gebied zijn de dieren echter verdwenen, uitgeroeid, als belagers van huisvee of zomaar omdat men ze niet sympathiek vond.
Vooral dit laatste, veroorzaakt door een groot gebrek aan kennis van de levensgewoonten der dieren, heeft ze tot voor kort het slachtoffer van een meedogenloze vervolging gemaakt. Nu men de dieren in het wild beter en grondiger heeft bestudeerd, begint in de waardering gelukkig verandering te komen. Terecht, want praktisch alle afschuwelijke verhalen die er over hyenahonden in omloop zijn, blijken op fantasie te berusten. Dat men hyenahonden – en leeuwen, tijgers, olifanten en vele andere diersoorten – verkeerd beoordeelde is wel begrijpelijk. Men heeft het altijd moeten doen met de gegevens over hun gedrag in de natuur die werden versterkt door reizigers of door onderzoekers die een enorm programma afwerkten. Pas de laatste tijd worden deskundigen in de gelegenheid gesteld, een grondige studie van één bepaalde diersoort te maken, zonodig gedurende verscheidene jaren.
Die onderzoekingen hebben talloze feiten over dieren, als vaststaand in ieder handboek vermeld, naar het rijk der fabelen verwezen. ‘Laffe moordenaars en aaseters’ blijken drieste rovers te zijn, ‘moedige rovers’ armzalige stropers. Ook de hyenahonden zijn anders uit de bus gekomen dan men steeds dacht. Al kan men ze nog steeds geen vriendelijke dieren noemen, ‘afschuwelijke moordenaars’ – zoals ook wij ze eens hebben betiteld – zijn ze nu ook weer niet. Toch zal hun wijze van jagen vele mensen met een zekere afkeer blijven vervullen. In groepen van gemiddeld twintig exemplaren, mannetjes en wijfjes tezamen, jagen ze op rondtrekkend wild, open en bloot, zonder te sluipen. Zien ze ergens bijvoorbeeld antilopen, dan gaan ze er op een sukkeldrafje naar toe.
Gewoonlijk blijven de prooidieren nieuwsgierig toekijken tot de hyenahonden op een afstand van 300 tot 500 meter zijn gekomen; pas dan rennen ze weg. De snelheid wordt nu door de hyenahonden aanzienlijk verhoogd. Zien ze kans een antilope in te halen, dan wordt het arme dier besprongen door de dichtstbijzijnde rover, die hem gewoon een stuk uit het lichaam rukt. De andere volgen, waarna het slachtoffer spoedig tegen de grond stort en verder wordt verscheurd. In tegenstelling tot hetgeen men vroeger dacht, zijn de hyenahonden niet in staat tot langdurige, uitputtende achtervolgingen. In streken met veel wild is een jacht van drie tot vijf minuten wel het maximum; daar waar minder buit voorhanden is, houden ze het gewoonlijk wat langer vol.
Lukt het ze niet hun prooi snel te pakken te krijgen, dan blijven ze al gauw hijgend stilstaan om vervolgens langzaam naar hun verblijfplaats terug te keren. Vooral gedurende de tijd waarin de jongen worden geboren, zijn ze gebonden aan de plaats, een hol in de grond, waar het nageslacht ter wereld is of wordt gebracht. Dikwijls komt het voor dat de hyenahonden op een dag niets te eten kunnen krijgen. Ook tijdens de warme uren overdag, zo van negen uur ’s morgens tot vier uur ’s middags, wordt er niet gejaagd, zelfs niet als antilopen ze op korte afstand passeren. Ze hebben dan maar één zorg: zich zo weinig mogelijk bewegen. Na een succesvolle jacht waarbij ze de buik hebben volgegeten, wordt er eveneens geslapen. Zijn er jongen, dan wordt een deel van het ingeslikte vlees bij het hol opgebraakt als voedsel voor het kroost en de achtergebleven wijfjes. Halfwas dieren die met de troep zijn meegerend, krijgen ter plaatse te eten. Zodra ze het voor hyenahonden zo typische piepend-fluitende geluid laten horen, gaan de oudere dieren opzij om ze door te laten zodat ze hun deel van de buit kunnen nemen.
Opvallend is dat prooidieren nauwelijks echt bang voor de hyenahonden lijken te zijn. Zodra uit een groep wild rennende antilopen een exemplaar door de roofdieren is gevangen, houden de andere prompt stil en kijken van betrekkelijk korte afstand onbekommerd toe hoe hun collega wordt verscheurd. Een merkwaardige nieuwsgierigheid die prooidieren overigens vaak ook ten aanzien van andere roofdieren tonen. Onder elkaar zijn hyenahonden, wanneer ze elkaar goed kennen en er geen sprake is van voedsel, vriendelijke dieren. Aan begroetingen komen allerlei ceremoniën te pas waarbij gedanst en gesprongen wordt. Soms laten ze zich op de rug vallen met de poten in de lucht, een typisch jeugdgedrag dat eventuele agressiviteit bij de andere partij onderdrukt.
Tijdens het eten wordt soms geducht gegrauwd en gesnauwd, maar hun felheid in aanmerking genomen, gedragen ze zich ook dan vrij sociaal. Althans de ouders tegenover de jongen. Jongen in Artis, die van de ouders opgebraakt vlees te eten kregen, namen elkaar daarbij vaak zo te pakken dat ze elkaar aan stukken leken te scheuren in plaats van het vlees. Van de weeromstuit deelden ook de ouwelui gevaarlijk uitziende beten uit. Het ging een stuk beter toen de dieren twee maal per dag werden gevoerd en dus niet met zo’n erge honger aan tafel kwamen. Over het algemeen schijnen jonge dieren een streepje voor te hebben.
Die ervaring had bijvoorbeeld ‘Bobby’ Cade, de in 1967 overleden stichter en leider van het dierentuintje bij het Nairobi Nationale Park, toen hij een halfwas hyenahond in een perk liet waarin een volwassen exemplaar zat. De twee dieren hadden, om aan elkaar te wennen, eerst een tijdje in perken naast elkaar gezeten. Zodra de nieuweling zijn perk binnenkwam, schoot het oudere dier razendsnel en agressief op hem toe, maar stopte ogenblikkelijk toen de kleine piepte. In plaats van te worden aangevallen, werd hem geen haar gekrenkt. De piepgeluiden van een jong dier schijnen bij een volwassen exemplaar een soort rem in werking te brengen waardoor toebijten onmogelijk wordt, de drang ertoe althans wordt weggenomen.
De zorg van de ouders voor de jongen is gewoonlijk erg groot – wanneer althans alles goed gaat. Zodra er bij een hol met jongen gevaar dreigt, rennen de ouderdieren lawaaiig in verschillende richtingen weg om aldus te proberen de vijand weg te lokken. Ondanks de uiterlijke gelijkenis, vooral wat betreft de bouw van de kop met de grote oren en de misleidende naam, zijn hyenahonden niet verwant aan de hyena’s maar leden van de hondenfamilie. In gevangenschap geven ze weinig problemen – zolang er geen sprake is van jongen. Want die worden door de dan hoogst nerveuze dieren direct na de geboorte veelal verwaarloosd of opgegeten. Vaak gebeurt dit zelfs vóór een verzorger de kans krijgt moeder van kroost te scheiden.
De hyenahondjes die in een dierentuin opgroeien worden praktisch allemaal direct na de geboorte van de moeder genomen en daarna met de fles of door een zogende huishond grootgebracht. Slechts enkele malen is het gelukt, de ouders die taak te laten verrichten. In Artis gaf men het wijfje de beschikking over een half in de grond gegraven, van een soort labyrint voorzien en goed verwarmd kraamhok. Dat ‘hol’ bleek aan de eisen der dieren te voldoen: negen jongen werden erin geboren en nu uitstekend door de moeder verzorgd. Na vier weken kwamen ze buiten; van dat moment af hielp ook de vader mee aan de verzorging van het kroost. Zijn aanwezigheid schijnt voor een goede gang van zaken zelfs noodzakelijk te zijn.
In New York, waar men het mannetje na de geboorte van een aantal jongen voor alle zekerheid naar een ander perk overbracht, raakte het wijfje door zijn verdwijnen helemaal van de kook. Zodra haar echtgenoot terugkeerde, werd ze rustig en verzorgde ze ook de jongen weer.
In Artis was men van mening dat de zichtbare aanwezigheid van het kroost van het voorgaande jaar eveneens een goede invloed op de moeder had. De hoop echter dat men er de problemen eindelijk had opgelost, bleek spoedig ijdel. Een volgende maal zagen de hyenahonden niets in alle getroffen voorzieningen.
In de natuur gaan ongetwijfeld ook veel jongen te gronde. Dat moet ook wel, anders zouden er met worpen van acht en twaalf stuks al heel gauw veel te veel hyenahonden komen. Vele zullen in de klauwen van andere roofdieren vallen. Het hoge sterftecijfer schijnt echter vooral te worden veroorzaakt door een bepaalde aandoening van de ingewanden en door een bloedparasiet.
■ Totale lengte ong. 1,40 m; staart 40 cm; schouderh. 60-70 cm, ong. als middelmatige hond; gewicht 25-35 kg.
Oranje, bruin en geel met zwarte en witte vlekken – ‘lapjes-kleur’. Kunnen onderling, ook in één nest, veel in tekening en kleurcombinatie verschillen.
Voedsel: Uitsluitend dierlijk, speciaal antilopen en de jongen ervan.
Draagtijd ruim 2 mnd; 6-14 jongen. Wijfje heeft 6 of 7 paar tepels. In dierentuin van Pretoria werden bij 15 worpen in totaal 117 jongen geboren, gemiddeld dus bijna 8.
Hondachtig, onschuldig uiterlijk, formidabel gebit. Verspreiden penetrante lucht. Jagen ‘stom’.
Zie ook hondachtigen.
Hunting Dog • Hyänenhund • Lycaon, Cynhyène tachetée
Lycaon pictus.