Het is eigenaardig, hoeveel vreemde geluiden er in een dierentuin door de bewoners kunnen worden gemaakt, zonder dat het aan een bezoeker opvalt. Vermoedelijk komt het omdat men er met zoveel buitenissige geluiden wordt geconfronteerd dat ze niet meer opvallen.
Dit zal wel de reden zijn waarom vrijwel nooit iemand het wonderlijke geluid hoort van de montezuma oropendola, een tot de troepialen behorende hangnestvogel. Het is toch duidelijk en hard genoeg; op zeker honderd meter is het te horen. Een excuus is dat het zeer ongewone klanken zijn die uit de snavel van een fraai dier komen, dat men er niet voor aanziet. Eerst buigt de vogel, in een uitdagende houding, de kop diep naar beneden; zit hij op een tak dan reikt de snavel tot ver onder de poten alsof hij een duik in de diepte wil nemen. Als dan de snavel opengaat, komt er een eigenaardig orgelend en gorgelend gezang naar buiten, zeer wonderlijk en eigenlijk wel melodieus, dat men maar eens behoeft te hebben gehoord om het nooit te vergeten. Het gaat van laag tot hoog, geheel in overeenstemming met de houding van de kop, die beneden het lage geluid schijnt te hebben opgediept en vervolgens naar boven gaat tot hij uiteindelijk recht omhoog komt te staan. Meestal volgt er een nog zonderlinger geluid dat lijkt op het ineenfrommelen van knisperend papier, maar dan erg versterkt, of op het luidknetteren van brandend hout. Soms laat de vogel de geluiden in omgekeerde volgorde horen, een enkele maal wordt het gekraak overgeslagen en gorgelt hij er aan één stuk op los, soms knettert het dier alleen maar.
Zover is na te gaan, is het kraakgeluid bedoeld als waarschuwing of uitdaging aan het adres van kooigenoten. Zodra vogels, van welke soort ook, op eenzelfde tak komen te zitten als de hangnestvogel, kunnen ze ervan verzekerd zijn op gekraak te worden onthaald, alsmede op pogingen om in de tenen te worden gepikt. Niet erg boosaardig, maar toch een duidelijke aanwijzing om op te hoepelen. Waaraan ze allemaal ook prompt gevolg geven – wat de orgelaar alle registers triomfantelijk doet opentrekken. Het is van zijn kant meestal een spelletje want als de verdreven vogel elders neerstrijkt gaat hij er direct krakend en knetterend achteraan.
De hangnestvogels of oropendola’s, de grootste zangvogels van de Nieuwe Wereld, komen in enkele soorten in Midden-Amerika voor, naaste verwanten tot ver in Brazilië. Ze houden er allemaal zo ongeveer dezelfde gedragingen op na en nestelen in kolonies waarvoor ze de beroemde zakvormige en fraai geweven hangnesten bouwen. De meest bekende hangnestvogel, de montezuma oropendola, zoekt daar heel hoge bomen voor uit, waarvan slechts de bovenste takken worden gebruikt. Wanneer die takken niet in contact kunnen komen met die van nabijstaande bomen en zo dun zijn dat geen vijand zich erop zal wagen, zijn de nesten vrij veilig. Een door andere troepialen, verwanten dus, gevolgde methode is de hangnesten te fabriceren aan dezelfde takken waaraan ook de woningen van bepaalde steekwespen bungelen. Die insekten houden vijandige indringers radicaal op een afstand, terwijl de vogels zelf niet met giftige steken worden lastig gevallen.
De hangnestmannetjes zijn polygaam, ze houden er dus meer dan één wijfje op na. Met wonderlijke capriolen, soms ondersteboven aan een tak hangend, de vleugels trillend gespreid of boven de rug tegen elkaar geslagen, wordt de wijfjes het hof gemaakt onder het slaken van de eerder genoemde fraaie kreten. Soms ‘lopen’ ze zelfs om een tak heen. Zich met de stevige poten vastklemmend, draaien ze als in een vertraagde reuzenzwaai, vleugelklapperend en orgelend, om de tak rond. Veel belangstelling hebben de wijfjes er niet voor; ze hebben het te druk met het bouwen van het nest waarnaar meneer geen poot uitsteekt.
Het schijnt een kostelijk, maar door de schuwheid der dieren slechts zelden te observeren schouwspel te zijn, de wijfjes aan het werk te zien. Het zijn zulke typische kolonievogels dat ze de nesten het liefst allemaal aan één tak zouden willen hangen, dicht bij elkaar. Dertig en meer nesten aan een paar takken in een enkele boom zijn niet ongewoon. Ze worden voornamelijk gemaakt van bladstroken van bananeplanten. De eerste bevestiging aan een tak is het lastigst, ook al omdat de vogels elkaar vaak in de weg zitten. Soms proberen ze de moeizame taak wat te verlichten door de zojuist door de buurvrouw aangebrachte stroken weg te gappen – wat doorgaans nog lukt ook en weinig protesten uitlokt.
Het stelen heeft als goede kant dat hoofdzakelijk niet goed bevestigd en loszittend materiaal wordt weggehaald, hetgeen de stevigheid der nesten alleen maar ten goede komt. Na twee à drie weken, soms iets korter, is het nest gereed. Het ziet er dan uit als een lange, van onder iets breder uitlopende zak van tussen de één en twee meter. Het gebeurt nogal eens dat er zoveel nesten aan een tak worden gehangen dat deze afbreekt wanneer de vogels zitten te broeden en er dus het volle gewicht op rust. Waarna de vogels vrolijk opnieuw beginnen.
Na een paar dagen rust duiken de wijfjes via een tamelijk kleine opening bovenaan het bouwsel de ‘buidel’ in om er de eieren te leggen en te broeden. De jongen blijven zeker een maand onder in het nest zonder iets van de buitenwereld te zien. Komen ze na een moeilijke klim omhoog eindelijk te voorschijn, dan zitten ze al goed in de veren, hetzelfde pakje als de ouders. Gewoonlijk kunnen ze dan ook al vliegen. Ze blijven bijeen in troepjes, waar ze ieder door de eigen moeder worden gevoerd.
Hangnestvogels zijn zeer verdraagzame dieren die het over het algemeen goed met andere soorten kunnen vinden. Afgezien van de gebruikelijke vijanden is er één vogel waarmee ze in de broedtijd op zeer gespannen voet leven, namelijk het wijfje van de reuzenkoevogel, notabene een familielid. Die deponeert haar eieren namelijk, net als onze koekoek, in andermans nest, speciaal dat van de hangnestvogel.
■ Totale lengte montezuma oropendola 50-55 cm; wijfje 40-50 cm.
Kop, nek en borst zwart, rest in hoofdzaak kastanjebruin, middelste staartveren bruinzwart, buitenste, evenals onderzijde staart heldergeel. Zwarte snavel met oranje punt. Kale huid van wangen is blauw.
Voedsel: Vruchten, honing, mogelijk ook insekten.
Zakachtig van palmblad, gras en luchtwortelen geweven nest, gem. 80-150 cm lang, soms langer. Bodemoppervlak doorsnee 25 cm, daarop 2 witte eieren met bruine vlekjes; broedduur ong. 14 dagen; wijfje broedt.
Zie ook troepialen.
Montezuma oropendola • Montezuma Tropial • Oropendola de Montezuma
Gymnostinops montezumae.