Als ze mak zijn – en dat worden ze alleen als ze van jongsaf in menselijk gezelschap zijn – kunnen grijze roodstaarten aardige en, wat lawaai betreft, aanvaardbare huisgenoten worden. Op latere leeftijd gevangen exemplaren blijven vrijwel altijd schuw en krijsen oorverdovend wanneer men in de buurt van hun kooi komt.
Een jong is het beste van oude, volwassen dieren te onderscheiden aan de iris; bij de eerste is deze grijs, bij de ander witgeel. Voor het overige zijn er, wanneer ze goed in de veren zitten, geen verschillen. Ook niet tussen de sexen; de man is hoogstens iets forser en heeft een wat zwaardere snavel. De grijze roodstaart of jako behoort tot de beste ‘praters’ onder de papegaaien. Alle mogelijke geluiden worden meesterlijk geïmiteerd. Er zijn er die met zuiver menselijke stemmen gedichten declameren. Andere bootsen feilloos een rammelend blikje pinda’s na – of het bellen van de telefoon, de roep van bakker of melkleverancier, het slaan van klokken, ronken van een auto, snuiten van een neus en ontelbare andere klanken. Toch moet de eigenaar van zo’n papegaai niet verontwaardigd zijn als juist zijn dier slechts z’n normale gekrijs produceert. Want zulke exemplaren komen ook voor.
Om de een of andere reden schijnen ze niet te kunnen ‘praten’. De tijden waarop ze het doen, verschillen per individu. De een praat honderd uit zolang zijn baas er bij is, een tweede babbelt er juist op los als z’n verzorger niet aanwezig is, nummer drie doet het uitsluitend als hij alleen is.
In Afrika, hun woongebied, zijn troepjes grijze roodstaarten karakteristieke verschijningen in het laaggelegen bosgebied. De vogels zouden, doordat ze meestal in de hoogste bomen zitten, onopgemerkt blijven, als ze niet zo’n enorm lawaai maakten. Krijsend – ofschoon niet zo scherp als ara’s – en fluitend gaan ze ook in de wildernis door het leven. Merkwaardig is dat ze in de natuur zelden of nooit andere geluiden schijnen te imiteren. Tot het geheel donker is, zijn ze in de weer en zodra de eerste zonnestralen wat licht brengen, ontwaken ze om het rumoer van de vorige avond voort te zetten. De nacht brengen ze vaak in grote troepen in bepaalde slaapbomen door, waarvan de takken op de duur onder hun gewicht doorzakken.
Voor vele Afrikanen is het vangen en verkopen van jonge jako’s een goede bijverdienste. Ze hebben soms een ‘eigen’ boom, waarin papegaaien plegen te nestelen. Zodra de jongen groot genoeg zijn, worden ze uit het nest gelicht.
In gevangenschap wordt er zelden mee gebroed, omdat moeilijk aan mannetjes is te komen. Vermoedelijk worden die in Afrika achtergehouden om te voorkomen dat er met de vogels wordt gekweekt en er afbreuk wordt gedaan aan de lucratieve handel.
Voor eigenaren van een tamme jako is dat maar gelukkig want als een paartje elkaar mag, is het doorgaans met de liefde voor de mens gedaan, zeker in de broedtijd.
■ Totale lengte 30-35 cm; staart 8-10 cm. Mannetje heeft forsere kop, snavel en poten.
Grijs, met rode staart. Witachtige rand aan veren, oudere vogels vaak iets rood in veren. Snavel en poten zwart tot donkergrijs. Iris jong dier grijs, volwassen witgeel.
Voedsel: Vruchten en zaden. Berucht als stropers op maïsvelden.
Met houtvezels bekleed hol in boom ; 3-5, meestal 4 witte eieren, die in grootte kunnen verschillen en ong. om de 3 dagen worden gelegd. Broedtijd 30-32 dagen. Wijfje broedt; wordt door mannetje op nest gevoerd. Zij geeft voedsel door aan jongen.
In broedtijd dikwijls vijandig tegen mens. Geleerde woorden en geluiden worden dan vaak tegen elkaar gespuid. Zie ook papegaaien.
Grey Parrot • Jako • Perroquet gris
Psittacus erithacus.