Het is een hoogst merkwaardig dier, het Zuidamerikaanse grijpstaartstekelvarken. Vroeger was er in de dierentuin overdag weinig meer van hem te zien dan een grijze bal; als nachtdier deed hij dan z’n slaapje.
In een modern nachtdierenverblijf kan men hem thans echter goed bekijken. Boven de dikke en brede, als van sponsrubber gefabriceerde neus met grote neusgaten, kijken de oogjes wat wazig de wereld in. Aan de andere zijde van het dier zit een gedeeltelijk kale grijpstaart, een extra vinger, een attribuut dat ook bij een aantal Zuidamerikaanse apen wordt aangetroffen en dat een prachtig hulpmiddel is bij het klimmen of zitten in de bomen. Om zich vast te klemmen krult het stekelvarken de staart evenwel naar boven; bij de apen gaat het andersom. Tussen neus en staart bevinden zich, tot boven op de kop maar met uitzondering van de buik, de stekels, tamelijk korte pennen – de langste op de rug zijn twaalf centimeter – die vrij los zitten en razend scherp zijn. De minste aanraking is voldoende, een paar stekels in het lichaam van een tegenstander te doen belanden.
Daar ze van minuscuul kleine weerhaakjes zijn voorzien, kunnen ze moeilijk worden verwijderd. Langzaam maar zeker dringen ze verder in de huid, kwalijke ontstekingen veroorzakend. Zo scherp schijnen de punten te zijn dat ze, gewoon omlaag gevallen uit de boom waarin het stekelvarken verblijft, soms in de huid van eronder lopende dieren dringen. Maar weinig slachtoffers zijn in staat de venijnige wapentjes goed te verwijderen. Door vegen en krabben proberen ze de lastige en pijnlijke dingen kwijt te raken waardoor deze gewoonlijk bij de punt afbreken. En die woekert gestadig verder.
Grijpstaartstekelvarkens zijn tamelijk vriendelijke en, ondanks hun weinig snuggere uiterlijk, vrij intelligente dieren. In hun geboorteland leven ze in de bossen. Het zijn trage maar behendige klimmers die veel plezier hebben van hun grijpstaart waaraan ze desnoods kunnen hangen. Vallen is er dus praktisch niet bij. Voor hun vrienden zijn ze door hun scherpe stekels nauwelijks te benaderen. Een exemplaar in Artis vond het heerlijk door zijn verzorger tussen de zachte buikharen te worden gekriebeld. Een ander liet zich graag over de glad liggende rugstekels aaien; dat had hij liever dan het voedsel waar de verzorger mee kwam.
Over de voortplanting der dieren is weinig bekend. In Artis is er eind 1964 een geboren. De moeder was een maand of drie tevoren uit Suriname in Artis gearriveerd en daar niet met een mannetje in contact geweest; de vader was dus onbekend. Wat de draagtijd betreft, tast men derhalve in het duister. Vermoedelijk was het de derde maal dat een grijpstaartstekelvarken in gevangenschap buiten Zuid-Amerika ter wereld kwam; de eerste keer gebeurde het in 1878 in Londen, daarna in 1962 in Calgary, Canada.
Bij de geboorte had de kleine een donsachtige lichtbruine vacht waartussen hier en daar heel kleine stekeltjes vielen te ontdekken. Die, gelukkig voor de moeder, in het begin zacht waren en pas na enkele uren verhardden. Opvallend maar begrijpelijk was dat de kleine niet bij de moeder zat maar een stukje van haar vandaan. Het leek of zij zich niet om hem bekommerde. Als ‘koesterende moeder’ had hij niet veel aan haar; hoe zou dat ook kunnen met al die stekels? De eerste paar dagen zat hij, het grijpstaartje krampachtig om een takje geslagen, vrijwel steeds op hetzelfde plekje in een kleine boom. Wel ging het wijfje zo nu en dan naar hem toe om hem te laten drinken, maar als dat gebeurd was, trok ze zich meestal snel terug.
Hoogstens mocht het jong als ze op een tak zat onder haar buik kruipen waar het een warm en stekelvrij plaatsje vond. Na die eerste dagen begon het stekelvarkentje héél voorzichtig over de takken rond te kruipen. Als het honger had, klauterde het zelf naar de moeder toe. Het groeide verbazend snel. Weldra kwamen de pennen goed door en na anderhalve maand was het al een flink stekelig diertje. Toen het een maand of drie, vier oud was, had het vrijwel hetzelfde formaat als de moeder.
■ Totale lengte 80-100 cm; staart 40-50 cm; gewicht ong. 3 kg.
Stekels zijn aan onderste deel donker, aan bovenste nagenoeg wit van kleur; totale indruk is daardoor grijsachtig.
Voedsel: Plantaardig; bladeren, zaden, vruchten enz.
Draagtijd onbekend, in ieder geval meer dan 95 dagen. Gewoonlijk één jong.
Behoren tot de knaagdieren. Houden voedsel bij eten met voorpootjes vast. Aan de onderkant kop zijn duidelijk de grote knaagtanden te zien. Worden ook wel coëndoe genoemd.
Prehensile-tailed Porcupine • Greifstachler, Cuandu • Hurisso
Coendou prehensilis.