Met zijn glimmend zwarte, brede gezicht, door witte haren omzoomde lippen, zwarte kuif en felgekleurde zitvlak ziet de dril er bijzonder imposant uit. Nauwelijks minder merkwaardig is zijn korte staart, feitelijk niet meer dan een stompje.
De nauw aan hem verwante echte bavianen immers, die voornamelijk op rotsachtige bodem leven en het leven in de bomen vaarwel hebben gezegd, beschikken over een vrij lange staart die bij het grondleven weinig nut heeft. De dril leeft echter in de bossen en slaapt meestal in de bomen. Hij zou een wat langer evenwichtsorgaan dus best kunnen gebruiken – zelfs al brengt hij de meeste tijd op de grond door. Er blijkt weer eens uit dat hetgeen de mens noodzakelijk, vanzelfsprekend en logisch acht, in de natuur vaak niet opgaat. Daarbij moet evenwel niet uit het oog worden verloren dat wat nu onlogisch schijnt, vroeger, vele duizenden jaren geleden, volkomen juist kan zijn geweest. Het is, om maar iets te noemen, niet onmogelijk dat de dril eens de bewoner van het heuvellandschap was, terwijl de echte bavianen in de bomen leefden. Voor dit laatste zou bijvoorbeeld pleiten dat bavianen wanneer ze op de vlucht slaan hun heil zo mogelijk in de bomen zoeken – het voorvaderlijk domein. Drils zwerven in grote families door de bossen, omgeven door een aantal oudere en grote mannetjes die de troep bewaken. De dieren houden zich overdag voornamelijk bezig met het zoeken van voedsel, insekten, wormen, hagedissen, kikkers en ander klein gedierte, onder stenen en stukken hout. Ondertussen houden ze door een heel arsenaal van geluiden contact met elkaar. Met hun korte en lange geblaf, gehuil, plotselinge schreeuwen, gebrabbel en tevens door middel van gebaren weten ze elkaar een heleboel dingen duidelijk te maken. Dreigen er gevaren, dan werpen de schildwachten zich ogenblikkelijk op als de beschermers van vrouwen en kroost. De hoektanden worden ontbloot, de kuif wordt dreigend opgezet en de indringer bekogeld met stenen, takken en wat er verder bij de hand is.
Allemaal onder het uitstoten van grommende en brommende geluiden, welke voor die van een leeuw niet onderdoen. Is dit nog niet voldoende, dan volgt een regelrechte aanval – zeker wanneer een roofdier zich vergrijpt aan een jong dier uit de troep. Voor de indringer, wie of wat het ook is, kan dat gemakkelijk fataal aflopen, want drils zijn verwoede vechters. Ze schijnen dan zelfs met stokken en stukken hout naar hun tegenstander te gooien – een gebruik van werktuigen dus dat men ook bij chimpansees vindt.
Jonge drils zijn van jonge mandrils alleen aan het aantal ribbels op de snuit te onderscheiden. Allebei zijn ze aanvankelijk effen grijsbruin, zonder felle kleuren. De donkere snuit draagt bij de dril echter één dikke ribbel aan weerszijden van de neus, terwijl de mandril verschillende smalle ribbels heeft.
■ Zittend 70-80 cm hoog, op 4 poten staand kophoogte 80-90 cm; staart 8-12 cm; gewicht 30-50 kg. Wijfjes zijn kleiner.
Donkerbruin lichaam met groenachtige glans; buik grauwwit. Haren zijn aan basis okerkleurig. Zwarte snuit, ringbaard van korte witte haren. Vaak zwarte kuif.
Voedsel: Plantaardig – knollen, wortelen enz. – en dierlijk, insekten, kleine dieren.
Draagtijd ong. 8 maanden. Zijn pas uitgegroeid bij 8-9 jaar; zijn eerder geslachtsrijp. Kunnen 40 jaar oud worden.
Zeer sterke dieren.
Zie ook mandril en bavianen.
Drill • drill • drill
Mandrillus leucophaeus.