Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Doodshoofdaapje

betekenis & definitie

Feitelijk was voor doodshoofdaapjes de naam ‘Pierrot’ meer in overeenstemming met hun uiterlijk geweest. De grappige dieren met hun witachtige, onschuldige kindergezichten, donkere bekjes en grote lichte kringen om de ogen, doen immers meer aan clowns dan aan knekels denken.

Wanneer bij schrik hun ogen zich met tranen vullen, zijn ze helemaal aandoenlijk – ofschoon er van echt huilen geen sprake is. Overal waar het maar warm en vochtig is in Midden- en Zuid-Amerika, vooral in de buurt van rivieren of andere wateren, komen ze voor. Doodshoofdaapjes behoren dan ook tot de meest gewone inwoners van Zuid-Amerika, waar ze in grote troepen, soms van honderd en meer exemplaren, door de bomen trekken.

Verschillende onderzoekers, onder wie de Amerikaan Ivan T. Sanderson, hebben geconstateerd dat zich bij elke groep een paar dieren bevinden die wel twee maal zo groot zijn als de rest. Aanvankelijk dacht men met een sexeverschil te maken te hebben maar daar gewone mannetjes en wijfjes ongeveer van hetzelfde postuur zijn en ook de ‘reuzen’ tot beiderlei geslacht kunnen behoren, heeft men voor deze merkwaardigheid nog geen verklaring kunnen vinden.

Doodshoofdaapjes kunnen fantastisch springen, waarbij een dankbaar gebruik wordt gemaakt van de uitermate lange staart – soms 50 centimeter bij een lichaamslengte van 25 tot 35 centimeter! – die dan wel geen grijpstaart is, het kenmerk van verschillende Zuidamerikaanse apen, maar die toch zeer nuttig werk als balanceerorgaan verricht. Zelfs in de topjes der bomen zien de apen kans, al springend, vliegende insekten in de vlucht te grijpen.

’s Avonds, wanneer de troep in de bomen ter ruste gaat en ze soms bij vele tientallen, stevig tegen elkaar gedrukt en elkaar omarmend, op een tak zitten te dutten, slaan ze de staart beschermend om zichzelf en hun buren heen. Het is vermakelijk te zien hoe degenen die aan de buitenkant van de rij zitten, zich tussen de anderen dringen om maar goed beschut en veilig de nacht te kunnen ingaan. Waardoor evenwel twee andere diertjes zich aan één zijde onbeschermd voelen en op hun beurt aan het wroeten gaan. Dat stuivertje wisselen blijft doorgaan tot ze eindelijk in slaap sukkelen. Hoe belangrijk de plaats is die een moeder in de apenmaatschappij inneemt, blijkt uit het feit dat voor een wijfje met kind altijd een slaapplekje midden in de troep wordt ingeruimd. Ook in Artis hebben we dat meermalen kunnen constateren.

Wordt er een door schrik gewekt, dan maakt hij bewust of onbewust een beweging met de staart, welke schrikuiting door de gehele rij wordt overgenomen en doorgegeven. Klaar wakker gaan ze er dan onder oorverdovend gekwetter, gegil en geschreeuw vandoor. Pas na een kilometer of wat blijven ze eensklaps in een boom zitten, volkomen zwijgend, zonder de minste beweging. Zelfs zien de ouders dan kans hun kinderen stil te houden. Op dezelfde manier reageren ze als er overdag gevaar dreigt. Overigens zijn ze allerminst luidruchtig en wekken ze de indruk zich zo weinig mogelijk te willen laten horen. Wel zorgen ze er voor niet verder dan enkele tientallen centimeters uit elkaars buurt te raken.

Door hun grappige uiterlijk en aanhankelijkheid jegens hun verzorgers – ofschoon het ook wel nijdasjes kunnen zijn – worden er jaarlijks duizenden gevangen en naar alle delen van de wereld getransporteerd. Speciaal in Noord-Amerika, maar meer en meer ook in Europa, worden ze vaak als huis- en troeteldieren gehouden. Helaas sterft een groot percentage ten gevolge van ernstige infecties door ingewandswormen en andere parasieten. Ook in de natuur schijnen ze daarmee besmet te zijn, maar bij een goede conditie heeft het lichaam er meestal voldoende weerstand tegen. Er bestaat dan een zekere evenwichtstoestand tussen parasiet en gastheer. Worden de levensomstandigheden echter minder gunstig – door transport, ander milieu, onjuiste voeding – dan kunnen de parasieten de overhand krijgen en hun gastheer binnen korte tijd te gronde richten.

Vooral in een te droge omgeving schijnen ze extra gevoelig voor allerlei ziekten en kwalen te zijn. Ook hun vacht gaat er dan verfomfaaid uitzien. In Artis verblijven ze gedurende de zomer vrij op een eilandje in een der vijvers. Het is opvallend hoe graag ze daar in de regen zitten en zich kletsnat laten worden.

Tegenwoordig weet men de aapjes in dierentuinen door een goede, van de juiste vitaminen voorziene voeding en doeltreffende bestrijding van de parasieten in goede conditie te houden. Dit is er ook de reden van dat er de laatste jaren geregeld doodshoofdaapjes in gevangenschap worden geboren. De eerste keer gebeurde dat in 1952 in Bristol Zoo en daarna in 1958 in de dierentuin van San Diego. Sindsdien worden er elk jaar verscheidene geboorten in de wereld gemeld. In Artis kwam het eerste doodshoofdaapje ter wereld in 1962; het stierf helaas vrij spoedig aan longontsteking. In de volgende jaren ging het echter uitstekend en zijn er heel wat opgegroeid; jongen zijn niet langer iets bijzonders. Het fokmannetje was een tamelijk groot exemplaar, misschien zo’n ‘reus’ waarover hiervoor is gesproken.

De eerste vier tot zes weken houdt de kleine zich angstvallig aan de moeder vast, niet aan haar buikzijde, zoals de meeste apen van de Oude Wereld doen, maar op haar rug. De diertjes groeien snel, reeds na een half jaar zijn ze bijna net zo groot als de ouders. Alleen aan hun speelsheid en aan het feit dat ze bij gevaar hun moeder opzoeken, zijn ze te herkennen.

Totale lengte 60-90 cm; staart 35-50 cm; gewicht 750-1000 gram.

Goudgeel tot geelgrijs; gele armen en benen; zwarte snuit, witte ringen om ogen. Kruin geel en grijs gemengd. Staart met zwarte punt.

Voedsel: Insekten, spinnen, slakken, krabben, eieren, kleine vogels, fruit en andere plantaardige kost.

Draagtijd 170-180 dagen. Gewoonlijk 1 jong dat zich 4-6 weken aan moeder vasthoudt. Is na half jaar net zo groot als ouders.

Vijanden: Grote en kleine katten, slangen en roofvogels. Wordt ook wel saimiri genoemd. Zie ook apen.

Squirrel Monkey • Totenkopfäffchen, Saimiri • Saïmiri

Saimiri sciureus.