Natuurlijk had ik ze dikwijls genoeg in de dierentuin gezien en bewonderd, maar toen ik ze voor het eerst in het wild zag, herkende ik ze niet, de dominikaner of spitsstaartwida’s, een van de negen soorten echte wida’s of weduwvogels. Vlak langs de oevers van het meer waar ik bivakkeerde, op een meter of veertig afstand, vlogen een stuk of zes mannetjes in hun volle bruiloftskleed.
Op het eerste gezicht leken het sprekend vreemde insekten, maar dat zal wel aan de tamelijk grote afstand hebben gelegen. Alleen de sierlijke, zeker 25 centimeter lange staart, in voortdurend golvende beweging door de schokkerig dansende vlucht en te lang naar het scheen voor het kleine vogellichaam, bracht me op betere gedachten. Later heb ik ze nog vele malen kunnen gadeslaan wanneer ze, altijd in de schaduw, druk bezig waren met het zoeken van graszaadjes. Steeds waren het verscheidene mannetjes – en in goede harmonie. Eigenlijk ‘hoort’ dat niet. Zolang zij hun zwartwitte trouwpakjes aan hebben – buiten de broedtijd zien ze er net zo eenvoudig en kortgestaart uit als de wijfjes – wordt er, althans in vele boeken, van ze verwacht, elkaar op leven en dood te bestrijden bij de verovering van de wijfjes. Misschien waren ze nog niet zo ver en was hun samenzijn een inleiding van de komende concurrentiestrijd. Alle wida’s behoren tot de wevervogels; wat nestbouw betreft, wijken ze echter sterk van hun verwanten af. Ze maken namelijk helemaal geen nest. De wijfjes houden er dezelfde gewoonte op na als de koekoek en laten de eieren door andere vogels uitbroeden. In hun voordeel moet worden gezegd dat dit meestal niet gaat ten koste van het broedsel der gedwongen pleegmoeders zoals bij de koekoek. Daar wipt het uit de eischaal geklommen jong al spoedig de wettige eieren of jongen over de nestrand om zelf meer ruimte en voedsel te krijgen. Dat doen de wida’s niet. Noch de andere in Afrika voorkomende soorten als de prachtige paradijs- en koningswida’s.
Meestal legt zo’n widawijfje één ei in een vreemd nest, gewoonlijk in dat van familieleden, de astrilden. Soms deponeert ze er nog een ei bij, zonder, in het algemeen gesproken, de rechtmatig in de broedplaats liggende eieren schade toe te brengen. Een enkele maal schijnt ze, misschien bij ruimtegebrek, een ei uit het nest te vernietigen en er een eigen exemplaar voor in de plaats te leggen maar dat is geen regel. Afhankelijk van de plaatsingsmogelijkheid worden er, in verschillende nesten, vier tot vijf eieren gelegd. Het is niet eens zo’n gemakkelijk karwei want de eieren moeten altijd op een dusdanig ogenblik in een nest worden gelegd dat het jong ongeveer op hetzelfde moment uit het ei kruipt als de andere nestelingen. Bovendien kan ze niet zomaar ergens een nest binnenstappen en er een ei leggen.
De broedplaatsen worden doorgaans goed bewaakt en de wida moet er dus op steelse wijze binnensluipen en gauw het ei zien kwijt te raken. Hoe de wida’s zo precies weten waar en op welk moment ze het ei het beste kunnen binnensmokkelen, is niet bekend. De opzet mislukt ook wel eens. Men heeft enkele malen gezien dat de eigenares van het nest het vreemde ei uit haar broedplaats werkte. Anderzijds gebeurt het ook dat de wida als eerste een ei in een zojuist gereedgekomen nest deponeert – wat meestal door de ‘pleegmoeder’, die zelf nog moet beginnen, wordt geaccepteerd!
Helemaal onbegrijpelijk is het allemaal niet, want de eieren die de wida’s leggen lijken sprekend op die van de astrilden. Ze zijn wit en niet gevlekt zoals van wevervogels. Elke widasoort heeft een of een paar vaste soorten astrilden die ze als gastvrouw laten optreden. En de jonge wida’s die uit het ei kruipen, lijken vaak zo sprekend op hun vreemde nestgenootjes dat het voor een deskundige moeilijk kan zijn ze uit elkaar te houden. Zelfs de sperplekken in de bekjes, rode vlekjes in mond en keel die de oudervogel tot voeren inspireren, zijn identiek. Bovendien maken ze precies dezelfde geluiden.
De grote vraag bij dit alles is, hoe de jonge wida’s, die op astrilden lijken, als astrilden worden opgevoed en alleen maar astrilden om zich heen zien, op een zeker moment tot de ‘ontdekking komen’ dat ze andere vogels zijn en dat ze zich anders moeten gedragen. Als ze het nest verlaten, lijken ze zelfs nog op hun stiefbroertjes en -zusjes.
De wida’s tellen meer wijfjes dan mannetjes onder hun gelederen. Begrijpelijk want elk mannetje houdt er een harem op na, soms van tientallen dames. Hij heeft het er in de broedtijd dan ook bijzonder druk mee, ze stuk voor stuk te bekoren met z’n fantastische bruiloftsdans waarbij hij met trillende vleugels in de lucht stilstaat boven de tak waarop zijn geliefde van dat moment zit. Sommige soorten fladderen – tamelijk moeizaam want de lange staart is bij het vliegen niet erg handig – wel honderd meter de lucht in om daar hun kunsten te vertonen. Er zijn ook wida’s die een soort dansvloer maken waarop ze, met gespreide staart, de ingewikkeldste danspassen maken voor de welwillend en nieuwsgierig naderbijkomende wijfjes.
■ Totale lengte mannetje 30-35 cm; staart ong. 25 cm. Wijfje totaal 11-12 cm.
Zwarte kruin en rug. Uit staart groeien zes zeer lange zwarte veren. Witte buik, borst en hals. Felrode snavel. Wijfje en jongen musachtig bruin met lichte geelbruine streep over kop. Rose snavel.
Voedsel: Voornamelijk zaden, ook insekten.
Broedt parasitair, voornamelijk in nest van ►astrilden. Broedtijd als van gastvrouw, ong. 11-12 dagen.
Alleen soorten van subfamilie Viduinae broeden parasitair. Bij andere wida’s mannetjes wel lange staart voor bruiloftsdansen en ook meerdere wijfjes, maar deze broeden zelf. Zie ook astrilden.
Pin-tailed Whydah • Dominikaner Witwe • Veuve Dominicaine
Vidua macroura.