Er zijn weinig dieren die in zo korte tijd zo populair zijn geworden als dolfijnen. Toen men er eenmaal achter kwam hoe leergierig ze waren, hoe gehoorzaam, aanhankelijk, vriendelijk, speels, amusant en vlug van begrip – en hoe goed in gevangenschap te houden – schoten de ‘dolfinaria’ uit de grond, eerst in Amerika, later ook in Europa en ons land.
Het zijn thans vooral ►tuimelaars, ►grinden of grienden en witsnuitdolfijnen die er worden gehouden, soms ook beluga’s of witte walvissen en zelfs zoetwaterdolfijnen uit de Amazone. De kleine bruinvissen zijn doorgaans moeilijker te houden. De dolfinaria zijn er niet alleen om het publiek te amuseren. Het zijn veelal tevens wetenschappelijke instituten waar men iets te weten wil komen over het verbluffend intelligente gedrag der dolfijnen, dat ze zeker op één lijn stelt met mensapen. De echte dolfijnen zijn een groep tot de ►walvisachtigen en meer speciaal tot de tandwalvissen behorende zoogdieren die vele miljoenen jaren geleden het land hebben verlaten en zich uitmuntend hebben aangepast aan het waterleven. Hier en daar is nog iets van die oude afkomst aan ze te ontdekken. De voorste ledematen zijn omgevormd tot vinnen waarmee tijdens het zwemmen wordt gestuurd. Van de achterpoten zijn, soms alleen bij de mannetjes, tussen de spiermassa’s restantjes te vinden van het min of meer zwevende, niet aan de wervelkolom vastzittende bekkenbeen.
Dolfijnen zijn merendeels uitermate snelle dieren. De grote platte staart, die horizontaal ligt in plaats van verticaal zoals bij vissen, zorgt door krachtige op- en neergaande bewegingen voor de voortstuwing, een rugvin voor de stabiliteit. Snelheden van veertig kilometer per uur zijn niet ongewoon. Om dat te kunnen bereiken, is hun lichaam prachtig gestroomlijnd en spiegelglad, zonder uitstekende delen die vertragend kunnen werken. Oorschelpen zijn er niet te vinden – die hebben ze trouwens niet nodig omdat ze alleen maar nut hebben voor het opvangen van geluidstrillingen in de lucht. Aan weerszijden van de kop zitten kleine spleetjes waarmee de dieren onder water voortreffelijk kunnen horen. Misschien door de speciale opbouw van de huid, mogelijk ook door de rompvorm, gecombineerd met de zwembeweging, ondervinden ze bij het zwemmen zo weinig weerstand dat er nauwelijks wervelingen langs het lichaam optreden.
Die aanpassing aan het water en hun grote snelheid zijn echter niet de belangrijkste redenen van hun populariteit. Die moet worden gezocht in hun contact en vertrouwelijke omgang met de mens. De grondslag daarvoor is in de aard der dolfijnen terug te vinden. Daar ze weinig natuurlijke vijanden hebben, ook niet boven water, zijn ze niet erg angstig, eerder nieuwsgierig, wat ze gauw aan vreemde dingen, ook de mens, doet wennen. Als kuddedieren – dolfijnen leven in groepen, die aangevoerd worden door een sterk mannetje en waarin een zekere rangorde bestaat – zijn ze gewend aan sociaal contact. De mens, voor wie ze niet bang zijn, kan zich daardoor gemakkelijker in hun onderlinge verhoudingen indringen. Voorts zijn het uitnemende visvangers die snel en in alle richtingen moeten kunnen reageren.
Misschien het belangrijkste is dat ze naar verhouding zeer grote en goed ontwikkelde hersenen hebben. Voor een belangrijk deel herbergen de grijze cellen de centra van waaruit onder meer de voortbeweging, hoge stofwisseling, goed ontwikkelde zintuigen, de speciale ademhalingstechniek en verminderde hartslag bij het diepduiken worden geregeld. Het staat echter wel vast dat dolfijnen bovendien buitengewoon intelligent zijn.
Talloos zijn de verhalen over hulp die ze aan mensen hebben geboden. Zwemmers die dreigden te verdrinken, werden door dolfijnen boven water gehouden en naar land gebracht. In Nieuw-Zeeland kwam er een geregeld met badende kinderen en volwassenen spelen; kinderen mochten zelfs op zijn rug ‘paardje rijden’. Dergelijke gevallen zijn overigens uit verschillende delen van de wereld gemeld. Vroeger stond men nogal sceptisch tegenover al die verhalen maar thans is men wel geneigd ze te geloven. Gedresseerde exemplaren tonen immers – zelfs voor de TV – keer op keer tot welke ongelooflijke prestaties ze in staat zijn en welk een plezierig contact er tussen mens en dolfijn bestaat. Dit zijn dan wel ‘kunstjes’ maar die moeten op de een of andere wijze toch voortkomen uit het natuurlijke gedrag der dolfijnen; men bouwt als het ware verder op hun natuurlijke eigenschappen.
Ook onder elkaar zijn de dieren zeer hulpvaardig. Verscheidene malen heeft men gezien dat gewonde of zieke exemplaren door soortgenoten werden ondersteund en naar de oppervlakte werden geduwd om adem te halen. Waarschijnlijk maakt zo’n ziek dier zijn toestand door fluitsignalen aan kuddegenoten kenbaar, waarop die ogenblikkelijk te hulp komen.
Bij een bevalling wordt de moeder altijd door een of twee wijfjes bijgestaan; zo nodig nemen ze het jong tussen zich in. De jongen – één per worp – worden met de staart naar voren ter wereld gebracht, te water gelaten eigenlijk. Daar de geboorte soms wel een uur of meer in beslag neemt, is deze zogenaamde stuitligging noodzakelijk. De dolfijnebaby zou anders al die tijd met de kop in het water liggen en prompt verdrinken.
De draagtijd ligt, afhankelijk van de soort, tussen de negen en twaalf maanden. De jongen zijn tussen de een en twee meter lang en groeien verbazend snel, dank zij de zeer vette melk die wordt afgescheiden door bij de staart van de moeder in twee spleten liggende tepels. De jongen behoeven niet te zuigen; om de twintig of dertig minuten gaan ze naar de voedselbron waar ze een portie melk in de bek krijgen gespoten. Dat is in enkele seconden gebeurd. De eerste tijd blijven de kleinen dicht bij de moeder of tante – die ze trouwens geen kans geven verder dan een paar meter af te dwalen. Langzamerhand worden ze wat zelfstandiger.
Als ze een maand of zeven, acht zijn, pakken ze zelf al wel eens een visje maar ze blijven bij de moeder drinken tot ze ongeveer anderhalf jaar zijn. Nog vele jaren daarna blijft er bij vele soorten een innig contact tussen moeder, tante en kind. Het schijnt een soort leertijd te zijn, waarin de jonge dieren in allerlei zaken worden onderwezen. Wat ook wel nodig lijkt, gezien de hoogst gecompliceerde leefwijze, die veel minder dan bij andere dieren steunt op aangeboren gedrag. Tuimelaars schijnen bijvoorbeeld zo tot hun zesde jaar ‘op school’ te gaan.
Wat bij de dolfijnen misschien wel het meest tot de verbeelding spreekt, is hun ‘taal’. Men heeft al zeer veel verschillende geluiden van ze leren kennen, klikkende, fluitende, knorrende, blaffende, loeiende, schreeuwende en vele andere in de meest uiteenlopende toonaarden. Ongetwijfeld hebben ze betekenis voor het onderlinge begrip der dolfijnen; ze worden door vele deskundigen dan ook als echte taal beschouwd waarmee meer dan alleen maar primaire emoties worden overgebracht. Het schijnt dat wanneer een dolfijn ‘praat’, de andere luisteren en pas dan ‘antwoorden’ als de eerste is uitgesproken. Men heeft via microfoons en luidsprekers dolfijnen met elkaar laten ‘praten’ die in verschillende bassins verbleven, ja, zelfs is er op die manier contact geweest tussen dolfijnen in verschillende steden. Naarstig probeert men thans de dolfijnetaal te verstaan en te begrijpen.
Van een aantal geluiden weet men wel wat ermee wordt bedoeld, maar een ‘gesprek’ tussen dolfijnen – zo dit inderdaad bestaat – heeft men nog niet kunnen volgen. Dat zal ook wel moeilijk zijn. Misschien kan men zo’n gesprek pas begrijpen als men … dolfijn is.
Geheel losstaand van deze taal stoten de dieren, net als vleermuizen, series zeer korte klikgeluiden uit, samen met aangehouden fluittonen. Deze hebben een zeer hoge frequentie – tot 170.000 Herz toe, te hoog voor de mens om te horen; zijn maximum is 20.000 Herz. Deze supersonische geluiden worden door de dolfijnen als een soort asdic of sonar gebruikt. De echo’s die ontstaan wanneer de ultrageluidsgolven tegen een voorwerp worden weerkaatst, worden door de dolfijnen met het speciaal aan dit doel aangepaste gehoororgaan opgevangen. Aldus kunnen de dieren elk obstakel, van rots tot kleine vis, feilloos localiseren. Daarnaast schijnt ook dit geluid te worden gebruikt om contact met elkaar te houden.