De huidige theorie is dat de dingo, het enige ‘gewone’ zoogdier in buideldierenland Australië, eens als huishond is meegekomen met vanuit Azië overgestoken mensen – de huidige ‘autochtone’ bewoners van Australië. Dit moet honderdduizenden jaren her zijn geweest want er zijn fossiele botten van dingo’s gevonden tussen die van al lang uitgestorven buideldieren.
In Australië vonden de dingo’s een rijke buit en vrijwel geen vijanden. De enige tegenstander was de Tasmaanse wolf, maar die was uiteindelijk geen partij voor de snel in aantal toenemende honden – vijf tot acht per worp! – en moest het loodje leggen.
De dingo’s hebben vele verstoringen van en verschuivingen in het natuurlijke evenwicht op hun geweten. Tot het moment dat de blanken Australië begonnen te bewonen, waren ze er de onbedreigde heersers. Slechts de grote kangoeroes konden de wilde honden soms baas door met de rug tegen een boom te gaan staan en, rustend op de staart, ze met de voorpoten te grijpen en met de zware achterpoten aan flarden te rukken. Of door tot aan de oksels te water te gaan, de aanvallende dingo’s te laten naderen en ze dan een voor een onder water te duwen en te verdrinken. Met de komst van de schapen kregen de dingo’s een wel heel gemakkelijke buit. Tienduizenden vielen er jaarlijks aan ze ten offer, de genadeloze afweer van de schapenfokkers ten spijt.
Om de schapen ruimte te geven, roeiden de fokkers alle oorspronkelijke graseters op hun land uit. Maar deze vormden het voedsel van de dingo’s, zodat die zich wel op de schapen moesten concentreren. Onvoorstelbaar grote aantallen dingo’s zijn er gedood; 40.000 à 50.000 per jaar was geen uitzondering. Men heeft de dieren er echter niet onder kunnen krijgen. Ze wisten zich aan de omstandigheden aan te passen en komen ook thans nog in grote aantallen voor. Waar ze niet worden vervolgd, jagen ze overdag; in gevaarlijke streken hebben ze hun activiteiten naar de nacht verlegd. In Queensland hebben de fokkers hun schapen tegen dingo’s beschermd door middel van een 5000 kilometer lang manshoog hek om vrijwel het hele land waar schapen worden gehouden.
Dingo’s zijn stille, fanatieke jagers met een sterk gebit en een zeer goede neus. Ze blaffen niet maar houden contact met elkaar door gejank en gehuil dat, al naar de sterkte, bepaalde betekenissen heeft. Geregeld ondernemen ze grote trektochten die langs routes gaan welke al duizenden jaren schijnen te worden gevolgd.
■ Totale lengte 1,40-1,50 m; staart 25-30 cm; kleiner dan herdershond.
Variërend van roodbruin tot grijsgeel en bruinzwart, grijsachtige ondervacht; lichte buik. Echte dingo behoeft niet geelbruin te zijn, zoals wel wordt gedacht. Andere kleur is geen bewijs van gemengd bloed.
Voedsel: Kleine dieren, kangoeroes enz., ook huisdieren, vooral schapen.
Draagtijd 60-65 dagen; 5-8 jongen, soms zelfs meer, in hol.
Grootste vijanden buiten mens: slangen, krokodillen en wigstaartarend die veel jongen grijpt. Kan zeer mak worden. Snelheid 45-50 km per uur.
Zie ook hondachtigen.
Dingo • Dingo • Dingo
Canis familiaris dingo
Op vele plaatsen in Australië is de dingo uitgeroeid.