Toen hij, als geschenk van iemand in Nieuw-Guinea, in Artis kwam, was de piepjonge casuaris amper een turf hoog, geel-bruin gestreept en aanhankelijk als een hondje. In de dienstruimten van de fazanterie mocht hij vrij rondwandelen, hetgeen er op neerkwam, dat hij z’n dagelijkse verzorger op de voet volgde, ja, hem vaak voor of tussen de voeten liep.
Bleef de man staan of bukte hij zich, dan kroop het kuiken tussen zijn benen en ging liggen, net zoals het onder de koesterende oudervogel zou hebben gedaan. Casuarissen groeien echter, evenals hun verre familieleden, de struisvogels of emu’s, behoorlijk snel. Binnen enkele maanden was het jong uitgegroeid tot een dier van respectabele afmetingen. En met een langzaam maar zeker minder goed wordend humeur. Dit is wel de belangrijkste reden, waarom hij al spoedig de totale vrijheid moest missen en een perk naast enkele reeds lang in de dierentuin verblijvende soortgenoten kreeg. Want volwassen casuarissen kunnen voor de mens levensgevaarlijk zijn.
Hun krachtige snavel, waarmee ze behoorlijk kunnen ‘hakken’, is een onschuldig speelgoedwapentje vergeleken met de krachtige poten en voeten, waarvan de binnenste tenen – ze hebben er drie aan elke voet – voorzien zijn van een extra lange, scherpe, dolkachtige nagel, een moorddadig wapen, waarmee zelfs mensen zijn gedood. Opspringend, trappen boze casuarissen met alle kracht van zich af en men behoeft slechts de zware poten en angstwekkende nagels te bekijken om te beseffen hoe verschrikkelijk deze kunnen aankomen. Om een dergelijke gebeurtenis te voorkomen, werd de casuaris de omgang met mensen ontzegd, gelijk dit ook in zijn geboortestreken, Nieuw-Guinea of Australië, gebeurt met jonge exemplaren, die daar vaak en graag als huisdieren worden gehouden. Op de ‘gevaarlijke’ leeftijd worden ze in een ren opgesloten en, door de inboorlingen althans, na verloop van tijd opgegeten – jonge casuarissen moeten uitstekend smaken. De eigenaar doodt de vogel meestal niet zelf; hij treurt om z’n vogel en laat het slachten daarom over aan zijn beste vriend. Als dat eenmaal gebeurd is, eet hij er wel smakelijk van. Van de beenderen en botjes van de casuaris worden gebruiksvoorwerpen als dolken en naalden gemaakt. Waarschijnlijk is het oppeuzelen van de casuarissen nog wel het veiligste. De door Europeanen gehouden exemplaren worden gewoonlijk vrijgelaten. En juist deze dieren zijn het gevaarlijkste voor de mens en maken de meeste slachtoffers. Ze zijn namelijk vertrouwd geraakt met de tweebeners, die ze als wilde bosbewoners onder normale omstandigheden zouden mijden. Nu zijn ze niet bang meer voor hen en vallen daarom zonder angst aan, eerder nog dan iets dat ze minder goed kennen. Hetzelfde gebeurt in een dierentuin, waar een casuarisperk maar hoogst zelden door een oppasser kan worden betreden.
En zelfs als het goed gaat, moet er altijd rekening mee worden gehouden dat de gezindheid van de casuaris plotseling kan veranderen en hij de aanwezigheid van zijn verzorger niet meer duldt. De weg terug door het hek is dan gauw te lang; redding kan alleen een noodsprong over de afscheiding bieden! Zo lastig en agressief zijn ze, dat er meestal geen twee in één verblijf kunnen worden gehouden; men zal ze daarom bijna altijd als éénlingen in een perk zien lopen. Wat ongetwijfeld wel een der redenen is, waarom er zo zelden casuarissen in gevangenschap het levenslicht aanschouwen.
Het zijn de enige vertegenwoordigers van de groep grote loopvogels die in de jungle leven. Ze zijn daar op vele manieren goed voor uitgerust. De korte, staalsterke poten zijn uitermate geschikt om door dicht onderhout te breken. Lukt dit niet voldoende, dan is er nog de ‘helm’, een zwaar, hoornachtig geval op de kop, dat als een soort stormram wordt gebruikt. Om verder nog te voorkomen dat ze aan takken, dorens en dergelijke obstakels blijven haken, zijn hun veren niet van de gebruikelijke makelij, maar lang en haarachtig. Op de plaats van de vleugelveren dragen ze een aantal, meestal vijf of zes, lange harde pennen, de grote slagpennen. Staartveren hebben ze niet.
Een casuaris, die zich met geweld door dicht struikgewas werkt, levert een angstaanjagende aanblik op. De kop met de zware helm naar voren gebogen, waardoor het gehele lichaam de vorm van een wig krijgt, stormt hij voort met een snelheid van meer dan veertig kilometer per uur, soms hoge sprongen makend of zich flitsend wendend om al te solide obstakels te vermijden. In Artis is een casuaris eens om onverklaarbare redenen dwars door het zware, zijn verblijf omringende gaashek gerend. Weliswaar was het gaas in niet al te beste conditie meer, maar desondanks zegt het wel iets over de grote kracht van het dier. De casuaris mankeerde niets, maar zijn figuur stond als het ware keurig uitgestanst in het gaas. Voor water gaat hij evenmin opzij; met veel rumoer stort hij zich erin en bereikt snel een overliggende oever. Ook neemt hij er graag een bad in, zelfs in zee.
Casuarissen heten monogaam te zijn, hetgeen wil zeggen, dat de mannetjes er ieder maar één wijfje op na houden. En zelfs dat is bij de onverdraagzame casuarissen al haast te veel. Van een vriendelijke omgang bij de echtelieden kan dan ook niet worden gesproken. Na het huwelijk mag mevrouw, die in tegenstelling tot de meeste andere vogels groter is dan meneer, haar twee tot acht groene, ribbelige eieren in een kuiltje tussen het struikgewas of aan de voet van een boom leggen, waarna voor haar de zaak is afgelopen. De haan zorgt voor de rest. Ruim zeven weken zit hij op de eieren en verzorgt en bewaakt vervolgens de al direct loopvlugge jongen.
Een paar maal zijn ook in Artis casuarissen geboren, zeldzame gebeurtenissen. Eens werden er twee eieren door het mannetje bebroed, waarvan er na 52 dagen één uitkwam. Aangezien er in het tweede bij onderzoek leven werd geconstateerd en het mannetje meer aandacht besteedde aan het verschenen dan het ‘onderweg’ zijnde jong, vreesde men, dat er van dit ei niet veel zou terecht komen. Het kuiken werd derhalve uit het nest genomen en door een oppasser met de hand grootgebracht, zodat papa zich geheel kon concentreren op het ei. Zes dagen later kwam ook daar een casuarisje uit te voorschijn. Toen men kuiken nummer één in het gezin wilde terugbrengen, weigerde het beslist.
Het had de oppasser als vader aangenomen en zag niets in de echte bloedverwant! Een typisch geval van ‘inprenting’, zoals vooral van eenden en ganzen bekend is. Het verhaal gaat – vooral de inboorlingen zijn ervan overtuigd – dat de jongen worden gezoogd door middel van de grote lellen, die een aantal casuarissoorten aan de hals heeft hangen. Als dit waar was, zou het er voor de jongen van bijvoorbeeld de Bennett’s casuaris bedroevend uitzien; die hebben namelijk geen lelletjes …
De helmcasuaris is de bekendste en een der grootste van de familie. Hij komt in een aantal vormen op Nieuw-Guinea, Australië, Ceram en de Aroe-eilanden voor. Hij is ook de eerste die levend in Europa, en wel in Amsterdam, arriveerde. Dat was in 1597. Het dier werd als een vorst ingehaald en leefde vele jaren ook als zodanig, namelijk in de lusthoven van verscheidene vorsten. Allereerst bij de graaf Van Solms in Den Haag, wat deze stad een Casuariestraat heeft opgeleverd. Later verhuisde het dier naar het hof van de keurvorst van Keulen en vervolgens naar keizer Rudolf II die het dier vermoedelijk in Praag onderbracht in zijn beroemde rariteitenverzameling.
■ Totale hoogte 130-160 cm.
Zwarte haarachtige veren. Kale kop en hals met felrode, groene, blauwe of gele kleuren. Helmcasuaris heeft kobaltblauwe keel, lichtblauw achterhoofd, gele, aan voorkant zwarte, helm, zwarte snavel en wangen, felrode lellen aan hals. Jongen bruin met lichte strepen.
Voedsel: Vruchten, zaden e.a. plantedelen; ook insekten, spinnen enz.
Groot plat nest van takken en bladeren of ondiepe kuil. 2-8 groene eieren, 140-145 mm lang, met korrelachtig oppervlak. Broedtijd 48-54 dagen.
De verschillende vormen lopen vooral in kleur uiteen. Maakt vreemd brommend geluid. Kan 30-35 jaar worden. In dierentuin van San Diego broedde haan van 31 jaar.
Zie ook loopvogels.
Casowary • Kasuar • Casoar.