Boomkikkers komen in een groot aantal soorten over vrijwel de gehele wereld voor, hoofdzakelijk echter in Amerika. Ook Nederland kent een soort, de gewone boomkikker die in Europa en delen van Afrika en Azië leeft.
De grootste van de familie is de grote bruine of Cubaanse boomkikker, een bekende verschijning op de plantages van Cuba, Bahama en Haiti; in Florida is hij ingevoerd. Vrijwel al deze tot het geslacht Hyla behorende boomkikkers brengen hun leven in de bomen door, waarvoor zij dank zij onder meer kleverige zuignapjes aan vingers en tenen uitstekend zijn toegerust. Er zijn ware luchtacrobaten onder die feilloos van het ene zwiepende takje naar het andere kunnen springen. Vele kunnen aanzienlijk van kleur veranderen, waarschijnlijk als gevolg van veranderingen in temperatuur en lichtintensiteit. Minder beweeglijke maar zo mogelijk nog fraaier gekleurde vertegenwoordigers van de boomkikkerfamilie zijn de zogenaamde grijpteenkikkers. Het zijn merendeels kleine, uiterst grappige, in Midden- en Zuid-Amerika levende kikkertjes die meer doen denken aan heel kleine halfaapjes, miniatuur slanke lori’s bijvoorbeeld, dan aan amfibieën. De naam van één ervan, de makikikker, wijst daar al op. Enkele soorten missen de zuigschijfjes aan de poten geheel of vrijwel geheel; in plaats daarvan beschikken ze over voortreffelijke grijphandjes waarmee ze – langzaam – langs takjes en twijgen klauteren.
Talloos zijn de manieren waarop boomkikkers hun eieren aan het water toevertrouwen. Dat kan zijn rechtstreeks in het water op de gebruikelijke kikkermanier, maar ook worden de eieren wel aan boven het water hangende takken geplakt zodat de kikkervisjes bij het uitkomen in hun dan noodzakelijke element duikelen. Ook worden ze gedeponeerd in de met regenwater gevulde oksels van bladeren; bij een bepaalde soort draagt de moeder de eieren in een door de rughuid gevormd ‘bakje’ mee tot de jongen uitkomen. En dan is er ook nog een, de buidelkikker, die het broed in een huidzak op de rug, een buidel dus, meezeult.