Als heel jonge dieren zijn bavianen alleraandoenlijkst en, indien door mensenhand opgevoed, zeer aanhankelijke diertjes met babyachtige, gerimpelde snuitjes. Naarmate ze ouder worden, verandert hun karakter, zeker van de mannetjes.
Ze worden humeurig en agressief. Zelfs een goede opvoeding biedt de verzorger van zo’n dier geen zekerheid dat hij niet zal worden aangevallen. En dat kan raak aankomen want volwassen mannetjes hebben hoektanden die tot de grootste in de dierenwereld behoren; die in de bovenkaak kunnen tot negen centimeter lang worden! In de onderkaak staan tanden waar de bovenhoektanden precies tegenaan glijden zodat deze messcherp worden gehouden. Bij gevechten, voornamelijk van de mannetjes, bijten ze zich in een tegenstander vast, zetten zich schrap en scheuren hem grote stukken uit het lichaam. De gewone bavianen die in een aantal veel op elkaar lijkende soorten over Afrika verspreid zijn – de Guinese, beer-, gele en anubisbaviaan, alsmede de uiterlijk wat afwijkende ►mantelbaviaan – leven allemaal in gesloten troepen die ze hun hele leven trouw blijven. Iedere troep heeft een vast territorium dat zelden wordt verlaten. Er is, anders dan bij vele diersoorten, geen strenge bewaking aan de grenzen of agressiviteit jegens de buren. Ontmoeten twee groepen elkaar bij de grens of bij een gemeenschappelijke drinkplaats, dan nemen ze weinig notitie van elkaar en is er zelden sprake van vijandschap.
Zo’n groep die uit 10 tot 200 exemplaren kan bestaan, vormt een niet te onderschatten macht. Wanneer de dieren gezamenlijk ten aanval trekken, is er weinig dat ze tegenhoudt. Geregeld komt het in Afrika voor dat zulke horden in tijden van voedselschaarste naar in cultuur gebracht land trekken en dit grondig vernielen. Op fruitplantages in Zuid-Afrika is zelfs gebleken dat een aantal leden van een troep ’s nachts onhoorbaar langs de menselijke nachtposten sloop, fruit stal en dit doorgaf aan buiten de posten wachtende exemplaren. Mensen worden, zelfs in dorpen, ook wel aangevallen. Evenals hun grootste vijand, de panter.
Daar is overigens, zoals ik in Afrika heb kunnen constateren, geen hele troep apen voor nodig. Een panterwijfje dat uit een boom naar beneden kwam, keerde haastig naar de takken terug toen op de grond een dreigende baviaan, bek open en grote tanden ontbloot, zonder aarzelen op haar toekwam. Toch behoren de panters tot de weinige dieren die het tegen de bavianen opnemen. Dit blijkt wel uit het feit dat overal waar de kat – om z’n mooie pels – wordt uitgeroeid, de bavianen verbluffend snel groeien in tal en wat erger is, in last. In heel wat streken, ook beschermde, moeten de apen geregeld bij honderden worden geschoten. Een te groot aantal van deze rovende, tiranniserende dieren in een gebied smoort praktisch elk leven van vogels en kleine zoogdieren. Waaruit weer eens blijkt, welke enorme gevolgen het heeft wanneer panterbont in de mode is.
Ofschoon ze in hoofdzaak planten- en insekteneters zijn, grijpen bavianen ook wel andere, grotere buit. Meermalen heeft men gezien dat ze amper geboren antiloopjes bij de moeder wegsleurden en verorberden. Zelfs mensen met grote ervaring in de wildernis, kunnen slechts met afgrijzen spreken over de wijze waarop bavianen bijvoorbeeld een gegrepen haas consumeren. Ze beginnen er gewoon hier en daar happen af te nemen, zonder te reageren op de hartverscheurende kreten van de haas.
In een bavianentroep heeft één mannetje altijd de leiding. Dit behoeft echter niet het sterkste dier te zijn. Eerder is zijn plaats afhankelijk van de dieren die hem bijstaan. De situatie kan men ongeveer zo zien dat aan het hoofd van de troep een soort eliteraad staat met een topfiguur. Er is dus geen sprake van een pasja met een harem, zoals bij recente onderzoekingen is gebleken. Alle dominerende mannetjes kunnen met de beschikbare wijfjes paren.
Alleen het wijfje dat zich in gezelschap van de leider bevindt, wordt tegen opdringerige troepgenoten beschermd. Er is in de groep ook geen vaste rangorde. Veel hangt van de omstandigheden af. Het wijfje dat door de leider is uitverkoren, stijgt hoog op de maatschappelijke ladder. Verwacht ze een jong dan komt ze automatisch een stapje hoger; is de kleine ter wereld gekomen, dan krijgt ze haar plaats dicht tegen de elitegroep aan. De geboorte is een hele gebeurtenis waar alle andere wijfjes op afkomen, zogenaamd om de moeder wat te ‘vlooien’, maar in werkelijkheid om de baby even te kunnen aanraken.
Zelfs wijfjes die hoger in rang zijn, tonen zich zeer onderdanig jegens moeder en kind. Zodra de kleine echter groter en enigszins zelfstandig wordt, daalt de moeder gewoonlijk in rangorde weer af naar de plaats die ze vroeger bekleedde.
De eerste dagen is het wijfje intens met haar kind bezig, dat binnen een paar uur na de geboorte al in staat is in de moeder te klimmen en zich met handjes en voetjes aan haar buikvacht vast te klemmen. Na een week of drie mag het diertje zelfstandig tussen de poten van zijn zittende moeder verblijven; gaat zij aan de wandel dan houdt ze het kind met een hand tegen de buik gedrukt. Weer een paar weken later kruipt de kleine ook wel eens op haar rug. Regel is deze wijze van vervoer als het aapje drie of vier maanden oud is en meer belangstelling voor de omgeving en leeftijdgenootjes krijgt. Zulke op moeders rug ‘paardjerijdende’ jongen leveren een kostelijk schouwspel op.
Zodra een apin een jong krijgt, verhuist ze naar het centrum van de groep, de veiligste plaats waar ook de belangrijkste mannetjes verblijven. Ze wordt daar uitstekend beschermd en ondervindt geen enkele last van troepgenoten. Eromheen bevinden zich onder meer drachtige wijfjes en aan de buitenkant jongere dieren. Vooraan en aan de staart hebben de jonge mannetjes hun plaats. De vooropgaande jongelui hebben geen enkele leidende functie. De richting van de troep wordt uitsluitend bepaald door de heren in het centrum.
De sterke jonge koplopers hebben natuurlijk wel de grootste risico’s. Zij komen het eerste tegenover vijanden te staan en zullen deze ook moeten aanvallen. Dit wil niet zeggen dat ze door de ‘bazen’ worden vooruitgestuurd of dat ze een bewakingstaak hebben. Ze zijn alleen actiever en sneller bij het speuren naar voedsel. Het is logisch dat ze dan ook voor opdoemend gevaar waarschuwen.
Een groot deel van de dag brengt de troep door met voedsel zoeken. Onvermoeibaar laten ze zand tussen de vingers doorlopen om er zo de wormen, torren, kevers, sprinkhanen en zelfs schorpioenen uit te zeven, een belangrijk deel van het menu dat ook onder stenen wordt gezocht. Een delicatesse vormen vogeleieren, zelfs van struisvogels, die ze voorzichtig aan één kant openmaken en leegzuigen. Het hoofdbestanddeel van hun voedsel is evenwel plantaardig – vruchten, bloemen, bladeren, twijgjes en vooral gras. Als het zaad ervan rijp is, wordt het ‘geoogst’ door de halmen tussen de lippen door te trekken.
Slapen doen ze in de bomen of op de rotsen. De bomen zoeken ze ook bij gevaar op, zoals we in Afrika hebben gezien toen we te dicht in hun buurt kwamen. Merkwaardig was dat de boombewonende meerkatten bij gevaar daarentegen juist snel op de grond sprongen om daar hun heil te zoeken.
Beerbavianen worden op droge plaatsen in Afrika vaak in huis gehouden voor het opsporen van water, wat ze feilloos schijnen te kunnen.
■ Mannetje, zittend, 60-75 cm hoog, staart 40-60 cm; gewicht 25-30 kg. Wijfje kleiner.
Gele baviaan geelbruin, witachtig op buik; andere bavianen donkerder bruin of olijfkleurig.
Voedsel: Plantaardig. Verder insekten enz., soms ook grotere dieren.
Draagtijd 6-7 mnd.; 1 jong; 6-8 mnd. melkvoeding. Bij 5-7 jaar volwassen; wijfje iets eerder. Max. leeftijd ong. 30 jaar.
Heeft vreemde knik in staart, dicht bij elkaar staande ogen, dik ruig haar. Zie ook bavianen.
Baboon • Pavian • Papion, Cynocéphale
In westen leeft de Guinese baviaan (Papio papio); in noorden: anubisbaviaan (P. anubis); centraal: gele baviaan (P. cynocephalus); in zuiden: beerbaviaan (P. ursinus).