Het is niet helemaal duidelijk, hoe ze erin zijn terechtgekomen. Vermoedelijk hebben ze het in de ijstijd, via rivieren weten te bereiken.
Hoe het zij, in een der grootste zoetwatermeren van Azië, het Baikalmeer, ver in Siberië en pal ten noorden van Mongolië, leven … zeehonden. Misschien is het, om verwarring te voorkomen, beter om te spreken van robben, van Baikalrobben in dit geval. Ze zijn nauw verwant aan de echt in zee levende ringelrob die wel als stamvader van de meerbewoners wordt beschouwd. Dat robben, die normaliter in zee leven, in zoet water worden aangetroffen, is op zichzelf weinig opzienbarend. Er zijn, onder andere in Europees Rusland en in Finland, nog enkele meren waarin deze zeeroofdieren voorkomen. En in gevangenschap worden zeehonden en zeeleeuwen, of ze nu uit zee komen of niet, praktisch altijd in zoet water gehouden.
Nooit is gebleken dat hun gezondheid eronder heeft te lijden. Het zoete water van het Baikalmeer is dus niet het probleem dat de deskundigen aantrekt, wel de enorme afstand van zee; hemelsbreed ligt het meer er een dikke 2000 kilometer van verwijderd. De Baikalrob is een betrekkelijk klein dier, om en nabij de meter lang. Maar als hij goed gevoed is, tevens zo bol en rond dat men hem zijn flitsende snelheid in het water niet aanziet. De dikte is een aanpassing aan de koude in zijn geboortestreken. De speklaag, in zomer en najaar gevormd door het verorberen van grote hoeveelheden vis, geeft het dier ’s winters bescherming tegen dertig en meer graden vorst. Ook ’s zomers is de beschermende laag nodig. De temperatuur van het water stijgt namelijk, door massaal toevloeiend smeltwater, vrijwel nooit boven de vier of vijf graden Celsius.
Als de vorst bezit van het Baikalmeer heeft genomen, schijnen de dieren, met uitzondering van de drachtige wijfjes, doorlopend in het water te blijven. Onder het ijs, want vanaf half december is het hele Baikalmeer bevroren. Het is echter zo diep – gemiddeld 250 en maximaal 1500 meter – dat er water genoeg voor de robben overblijft. Hun enige taak is, voldoende wakken open te houden om adem te halen, wat ze om de maximaal twintig minuten moeten doen. Dat wil zeggen, zo zal het wel zijn. Ervaringen in Artis wekken de indruk dat de dieren ook onder het ijs nog voldoende lucht vinden om adem te halen.
Een exemplaar zwom er althans rustig zijn baantjes in het geheel bevroren bassin. Z’n donkere figuur was goed onder het ijs te volgen. Hoe men ook observeerde en hoe men ook zocht, nergens was een wak te vinden en geen enkele maal zag men de rob ergens een portie verse lucht halen. De enige verklaring was dat zich tussen het ijs en het water in het lange, kronkelige bassin een laag lucht bevond waaruit het dier kon putten. Voor de zekerheid heeft men hier en daar gaten in het ijs gehakt, maar toen de rob daar geen enkel gebruik van maakte, heeft men hem veiligheidshalve maar overgebracht naar een binnenbassin.
In de natuur komen de Baikalrobben in het voorjaar allemaal het ijs op, waar ze zich verzamelen tot groepen van 100 tot 200 exemplaren. Het ijs, dat in het begin van de zomer in schotsen breekt, drijft door de zuidelijke winden naar de noordoever van het meer, op de voet gevolgd door de robben die er hun kolonies vormen. Daar worden ook de jongen geboren. De eerste drie tot vier weken dragen de kleinen een dikke witte pels en worden ze door de moeder in een sneeuwhol gehouden. De jongen worden tamelijk lang gezoogd, ongeveer drie maanden, tegen zes à acht weken voor gewone zeehonden. Reeds na een maand of twee zijn de dieren in staat zelf al een visje te vangen – een belangrijke ontlasting van de moeder. Direct na de zoogtijd wordt er door de volwassen dieren gepaard, waarna de kolonie, met de vorming van nieuw ijs, wordt opgeheven.
In gevangenschap zijn Baikalrobben nog vrij zeldzaam. Het is eigenlijk pas sinds enkele jaren dat er – mondjesmaat – exemplaren in het bezit van dierentuinen komen. Dat men er in Rusland zuinig mee omspringt, is begrijpelijk. Ofschoon juiste cijfers niet bekend zijn, schijnt hun aantal tussen de 20.000 en 40.000 te liggen. Ze zijn één van de 649 diersoorten – op een totaal van 890 – die in het Baikalmeer endemisch zijn, dat wil zeggen, alleen daar voorkomen. Wat het kortgeleden tot nationaal park verklaarde meer tot een uniek gebied maakt.
Baikalrobben zijn bepaald kostelijke dieren, zowel door hun aandoenlijke, babyachtige uiterlijk als om hun soms kwajongensachtige gedrag. Zelfs in hun nogal frequente perioden van intense luiheid zijn ze hartveroverend. Bij voorkeur op de rug liggend, laten ze zich, de dikke buik als een heuveltje boven water, rustig ronddobberen. Een houding die, wanneer men geen ervaring in het houden van robben heeft, aanvankelijk wel enige verontrusting bij de verzorgers wekt. Niet lang, want de luiheid kan op slag veranderen in dartele uitgelatenheid. Dan schieten ze als torpedo’s door het water, af en toe de grappige snuit met de grote glanzende ogen boven water uitstekend, zowel om een luchtje te happen als de omgeving met hoogst verbaasd lijkende blikken te bekijken.
Over welke zwemcapaciteiten ze beschikken, tonen ze talloze malen per dag in Artis waar ze te gast zijn in het grote verblijf van de pinguïns. Geen grotere pret schijnt denkbaar dan achter de rappe vogels aan te jagen – zonder succes overigens. Want al zien de robben wel eens kans een wegflitsende pinguïn in een hoekje te drijven, voor ze kans krijgen speels in de staart van de pinguïn te happen, is deze al met een vaartje op het land gesprongen. En dat is een terrein waar ze alleen bij harde noodzaak komen …
■ Totale lengte 100-120 cm, gewicht 30-40 kg.
Bruine, zilverglanzende vacht op rug, aan buikzijde lichter. In het water lijken ze bij zwart af.
Voedsel: Voornamelijk vis.
Draagtijd ong. 9 maanden. Meestal één jong – zelden 2 – dat eerste 3-4 weken dikke witte pels draagt. Wordt eerste tijd door moeder in sneeuwhol gehouden. Groeit snel. Wordt 3 maanden gezoogd, maar krijgt spoedig vis bijgevoerd. Vangt na 2 maanden zelf al wat vis.
Zie ook zeeroofdieren.
Baikal Seal • Baikalrobbe • Phoque de Baikal
Pusa sibirica.