Het was vroeger al een feestelijk gezicht, de overweldigende kleurenpracht van de op rijen papegaaiehangers zittende ara’s en kaketoes bij de ingang van een dierentuin. In Artis draagt het brede toegangspad bij de ingang niet voor niets al meer dan honderdtien jaar de naam Papegaaienlaan.
Toch was men in de dierentuin niet gelukkig met de aan heen en weer bungelende stokjes geketende papegaaien. De kluistering deed de vogels weliswaar weinig kwaad maar was toch allerminst in overeenstemming met de moderne opvattingen ten aanzien van het houden van dieren in gevangenschap. In verscheidene dierentuinen, ook in Artis, heeft men enkele jaren geleden de knoop resoluut doorgehakt. De vogels werden los en in het bezit van hun complete vleugels – dus niet gekortwiekt – buiten op speciale klimbomen geplaatst. Het bleek een succes, zelfs toen de papegaaien de klimbomen verlieten en hun toevlucht ook in gewone bomen en struiken zochten. Het belangrijkste was dat ze in de buurt bleven. Thans, nu de losvliegende ara’s en kaketoes geen experiment meer zijn, is de aanblik van de bonte schare nog fleuriger – en zeker interessanter. Het is een fantastisch gezicht, de sneeuwwitte kaketoes of felrode ara’s door de lucht te zien scheren of tussen het gebladerte te observeren. In het voorjaar, wanneer ze worden losgelaten, vliegen in Artis enkele overmoedige exemplaren wel eens de tuin uit en zelfs de stad in – wat dan heel wat telefoontjes oplevert van mensen die grote rode, blauwe of witte vogels hebben zien vliegen. De papegaaien komen echter praktisch altijd uit eigen beweging tegen voertijd terug. En na een paar weken talen ze er niet meer naar, even de stad in te gaan. Hoogstens fladderen ze eens naar hoge bomen in nabijgelegen straten, waar ze soms de nacht doorbrengen.
De grotere vrijheid is er ook verantwoordelijk voor geweest, dat verscheidene ara’s in Artis hebben gebroed. Vroeger kwamen ze nauwelijks met elkaar in contact en bovendien werden ze ’s avonds binnengehaald. Thans leven ze ’s zomers dag en nacht buiten en is er ruimschoots tijd en gelegenheid voor paarvorming. Met als resultaat een aantal jonge blauwgele ara’s die het levenslicht aanschouwden in enkele als broedgelegenheid dienende biertonnen die op amper een meter van het pad stonden waar dagelijks duizenden bezoekers langsschuifelden. De broedtijd van de verschillende soorten – gewoonlijk worden er twee, soms drie eieren gelegd – ligt tussen de 25 en 28 dagen. De jongen zijn de eerste weken kaal, blind en hulpeloos, met een kop die veel te groot lijkt voor het lichaam – kleine monstertjes maar toch zeer aandoenlijk.
Zoals ook in Artis bleek, duurt de ontwikkeling vrij lang. Daar scharrelden de jongen na een maand al in het nest rond maar pas drie tot vier weken later kwamen ze er voor het eerst uit. Op dat moment zaten ze al vrij goed in de veren, in hetzelfde fraai en felgekleurde pak als de ouders, want een jeugdkleed, zoals vele jonge vogels dragen, slaan ze over. Toen ze een kleine drie maanden oud waren, aten ze al wat uit de voerbak mee, maar tot bijna vijf maanden na de geboorte werden ze nog door de bijzonder zorgzame ouders bijgevoerd.
Het zijn enorme schreeuwlelijkerds, alle uit tropisch Amerika afkomstige ara’s. Dit is er wel de reden van dat ze, hoewel intelligent genoeg om te leren spreken – al worden het nimmer ‘grote’ redenaars – en aanhankelijk jegens hun verzorger, toch niet vaak als huisdier worden gehouden. Eén krijsende ara levert al een oorverdovend geluid op, dertig stuks betekent een hels concert. En dat barst in Artis beslist los als ze iets vreemds zien. Een hond bijvoorbeeld, die stiekem langs de portier is geslipt, komt in negen van de tien gevallen in luttele ogenblikken met de staart tussen de benen als bezeten terugrennen als reactie op het massale protestgeluid dat de ara’s bij zijn verschijning laten horen.
Ara’s moeten wel wonderlijk zachtaardige dieren zijn. Wanneer men hun reusachtige snavel bekijkt en in de gelegenheid is te zien wat met dit tangachtige instrument kan worden gedaan, bedenkt men zich wel tweemaal alvorens een wildvreemde ara op de kop te krauwen. Dit wil niet zeggen dat er gevaar is te duchten van de ara’s die in een dierentuin in de buitenlucht zitten op plaatsen waar ze door het publiek kunnen worden benaderd. Op voorwaarde natuurlijk dat ze niet worden geplaagd. Met de nodige voorzichtigheid en ervaring – men moet niet bang zijn en daardoor onhandig doen – kan men ze zeker wel aanhalen. Maar kijk uit met vreemde papegaaien.
Gaas kan nauwelijks zwaar genoeg wezen om bestand te zijn tegen de knijpkracht der arasnavels. Gaas, waarachter men zonder gevaar roofdieren zou kunnen houden, behoeft niet voldoende te zijn voor een enkele ara. Het zogenaamde kippegaas is bij papegaaien waardeloos. Als ware het papier, zo knippen ze er de stukken uit. Wat dat betreft zijn het in dierentuinen echte zorgenkinderen. Stevige kooien met zwaar gaas en zonder voor de snavels bereikbaar hout zijn de eerste vereisten.
Een gewone houten kooi is binnen enkele dagen tot op de spijkers afgeknaagd. Zelfs de zitstokken, die uit het hardste hout zijn vervaardigd, worden in betrekkelijk korte tijd finaal doormidden geknaagd.
In leefwijze verschillen deze langstaartige dieren niet veel van alle andere papegaaien. Buiten de paartijd trekken ze in groepjes rond op zoek naar voedsel, dat uit vruchten, noten, zaden enzovoort bestaat. Komt de tijd van nestelen, dan zonderen de paren – die vaak jaren achtereen, men beweert zelfs voor het leven, bij elkaar blijven – zich af. Als legplaats voor de gewoonlijk twee witte eieren – in Artis heeft men er ook drie geteld – wordt doorgaans dezelfde plek van het voorgaande jaar opgezocht, bij voorkeur een holle boom of iets dergelijks. De echtelieden schijnen zeer aan elkaar te zijn verknocht. Talloos zijn de voorbeelden waarbij een van beide dieren werd gedood en de ander de door de jager meegenomen dode echtvriend of -vriendin luid krijsend volgde. Heel wat ara’s zijn op die manier in gevangenschap geraakt.
Tegenwoordig is het minder, maar vroeger werd er veelvuldig op ara’s gejaagd, zomaar voor het ‘genoegen’, doch ook voor de consumptie. Het zijn echter taaie rakkers, zowel om te schieten als – indien ze oud zijn – om te eten. Volgens jagers moet men ze feilloos raken; schampschoten weerhouden ze er niet van, gebruik makend van hun snavel, in de bomen omhoog te klimmen. Over de toebereiding van ara’s – ieder z’n meug – las ik in een oud boek, dat het donkere en eigenaardig geurende vlees van een oud exemplaar wel acht uur op het vuur moet staan alvorens het eetbaar is. „Maar dan is het nog bijna even taai als gomelastiek. Slechts door toevoeging van een weinig soda of enige druppels van het sap van de papajaboom kan men het zacht krijgen,” aldus de schrijver. Men kan zich, met de ara, afvragen: „Waarom al die moeite?”
Naast de bekende felgekleurde ara’s als groenvleugel-, blauwgele en rode ara, is een zeer fraaie vogel de effen blauwe hyacint-ara.