Niet alle leden van de eenden- en ganzenfamilie leven op of bij het water. Sommige blijven aan land en zijn daarvoor uitgerust met stevige lange poten, waarmee ze goed kunnen lopen, lang niet zo waggelend als hun waterminnende familie.
Zelfs in het woeste Andesgebergte van Zuid-Amerika, op hoogten tussen vier- en vijfduizend meter, komen ganzen voor, de Andesganzen. Zij gaan vrijwel uitsluitend in de ruitijd het water in, wanneer ze, ontdaan van de belangrijkste veren, niet kunnen vliegen en dus zeer kwetsbaar voor vijanden zijn. Dan biedt het water een zekere mate van veiligheid. Vele landbewonende eendachtigen kunnen in de ruitijd voortreffelijk zwemmen en duiken, wat ze anders maar stuntelig afgaat. Pasgeboren kuikens gaan zelfs zonder angst of afkeer te water en zijn er net zo thuis als de echte watervogels. Andesganzen zijn de enige van de vijf in de koudere Zuidamerikaanse gebieden levende gansachtigen die langzaam in aantal achteruit gaan. Dat zou men eerder verwachten van de andere soorten die niet veilig ver van de mens in de hoge bergen wonen, maar het lagerop zoeken, waar ze allerminst geliefd zijn wegens het grazen van gras dat voor vee is bestemd. Tienduizenden eieren worden er per jaar vernietigd; een farmer haalde er in een enkel jaar 250.000 uit de nesten. Toch gaan zij in aantal vooruit – troepen van zes-, zevenduizend stuks zijn geen zeldzaamheid – mogelijk omdat er niet veel Indianen meer zijn die de vogels als voedsel gebruiken en tevens door het ontbreken van op ganzen beluste vossen, die als bontleveranciers ernstig worden vervolgd.
De Andesganzen doen aan de bevolkingsaanwas niet mee. Wat niet betekent dat ze aan uitsterven toe zijn. Ze komen nog in grote aantallen voor en ook leven er vele in gevangenschap, waar ze gemakkelijk kunnen worden gehouden – ze zijn winterhard – en zich zonder veel problemen voortplanten.
De Andesganzen nestelen hoog in het gebergte, bij de sneeuwgrens, in rotsholletjes of kuiltjes in het zand.
Met een dikke laag zachte veren worden de nesten gereedgemaakt voor de ontvangst van de donzige kuikens. Na de broedtijd blijven de families bijeen en verzamelen de jonge exemplaren en vogels die niet hebben gebroed, zich in grote troepen. In het najaar trekken ze allemaal naar beneden om aan de voet van het gebergte, in de luwte, de winter door te brengen.
■ Stevig dier met korte hals en tamelijk lange poten. Totale lengte 75-80 cm. Het mannetje is iets groter dan het wijfje.
Wit met zwarte staart, gedeeltelijk zwarte vleugels, donkerbruine vlekken op de rug, rode snavel en poten.
Voedsel: Voornamelijk gras e.d.
Eenvoudig nest; 6-10 grauwwitte eieren. Broedtijd 30 dagen. Het nest wordt door de mannetjes zeer agressief bewaakt. Wijfje broedt, gent helpt bij grootbrengen jongen.
Mannetje heeft een zacht, vrij hoog stemmetje; wijfje een brommend, blaffend geluid. Zeer harde dieren, die goed tegen de kou kunnen. De paren blijven zeer lang bij elkaar, misschien wel voor het leven.
Zie ook eenden, ganzen en zwanen.
Andean Goose • Andengans • Oie des Andes
Chloëphaga melanoptera.