Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Afrikaanse olifant

betekenis & definitie

Het is een opwindende ervaring, voor het eerst olifanten in het wild te zien. Merkwaardig genoeg is dat in het begin niet eens zo eenvoudig en ziet men Afrikaanse olifanten, ondanks hun reusachtige afmetingen – zij zijn de grootste levende landzoogdieren – in de struiksavannen over het hoofd.

In de immense ruimte lijken de bosjes maar klein, niet groter dan het struikgewas in onze streken. Maar achter die struiken blijken drie, vier volwassen olifanten te kunnen schuilgaan, kolossen van een meter of drie hoog. Een echt goede indruk krijgt men pas wanneer men op een weg of ergens in de bush oog in oog met ze komt te staan. Als de olifant het nodig vindt om te dreigen, de grote oren te spreiden en luid te trompetteren of zelfs aan te vallen, is de aanblik overweldigend. Zo’n aanval is in de nationale parken, waar de dieren weten geen gevaar te lopen, meestal een schijnaanval die niet wordt doorgezet. Olifanten kunnen wel eens wat korzelig worden wanneer men te lang of te dicht in hun buurt blijft.

De ervaring heeft de slimme dieren geleerd dat een paar dreigende passen, flink wat oorgeklepper en getrompet voldoende zijn, de rustverstoorders op de vlucht te jagen. Toen we ze een beetje hadden leren kennen, hebben we meermalen een aanval afgewacht. Prompt stopten de dieren op 20 tot 25 meter afstand, draaiden zich om en wandelden weg. Toch mag men er niet al te veel op rekenen dat het bij dreigen blijft. Olifanten die nog niet lang in beschermd gebied leven of die onplezierige ervaringen met mensen hebben opgedaan, kunnen wel degelijk agressief zijn. Er zijn genoeg voorbeelden van in Afrika wat een boze olifant kan aanrichten: omgooien van auto’s of het verpletteren ervan door er eerst op te gaan zitten en dan nog wat te vertrappen.

Dat eerste is ook wel gedaan door juist zeer ‘makke’ exemplaren die door bezoekers aan reservaten geregeld op lekkernijen werden onthaald. Op het laatst rekenden ze erop dat uit elke auto iets eetbaars kwam. Gebeurde dat niet, dan staken ze de slurf naar binnen en kieperden de wagen desnoods ondersteboven. Bepaalde oorzaken kunnen olifanten agressief maken. Kiespijn bijvoorbeeld door het wisselen van een hunner kolossale kiezen, waarvan ze er in elke kaakhelft één hebben. In lengte kunnen ze variëren van vijf – de eerste – tot dertig centimeter – de laatste. Zes kiezen krijgen ze in hun leven, zelden zeven. Naarmate de een afslijt, schuift de volgende van achter uit de kaak meer naar voren en duwt op een bepaald moment het restje weg. Dat is het moment waarop het dier wel eens kiespijn heeft.

De eerste kies valt na ruim twee jaar uit; als de olifant vijf à zes jaar is, volgt de tweede, dertien tot vijftien jaar de derde, ongeveer 28 de vierde en als hij 40 is de vijfde. Met de zesde kies moet hij de rest van zijn leven doen – dat is maximaal 60 tot 70 jaar.

Dronkenschap kan ook narigheid ten gevolge hebben. In bepaalde tijden eten de dieren de bessen van de maroelaboom, waardoor ze behoorlijk boven hun theewater raken. In overmoed of tijdens de kater kunnen ze dan ook wel lastig voor mensen worden.

Zoals gezegd, zijn olifanten slim. Ze weten precies waar ze veilig zijn voor de geweren van jagers. Het schijnt te zijn voorgekomen dat exemplaren, die in het vrije terrein werden achtervolgd, naar een nabijgelegen reservaat of nationaal park holden – de grens bestaat meestal alleen uit een weg of een pad – en daar op slag tot rust kwamen, blijkbaar wetende dat daar niets kon gebeuren. Het gevoel van veiligheid dat ze daar hebben en ze erheen drijft, is er misschien de oorzaak van dat in sommige beschermde gebieden een overbevolking ontstaat. Vanzelfsprekend wordt de trek naar de reservaten ook sterk bevorderd door het opdringen van de zich snel uitbreidende bevolking. In Serengeti, het beroemde nationale park in Tanzania, werden, na een afwezigheid van minstens veertig jaar, in 1955 voor het eerst weer olifanten gesignaleerd.

In 1957 werden er zeven geteld, in 1961 ongeveer 240. In 1967 werd hun aantal echter al geschat op 2200. In het Tsavo-park in Kenya, speciaal Tsavo-oost, leven er ongeveer 9000. In het begin van deze eeuw vrijwel geen een! Het gehele gebied daar, dat zowel het nationale park als de aangrenzende beschermde buffergebieden omvat, heeft een populatie van ongeveer 20.000 exemplaren. Voor de beschikbare ruimte zijn dat er 5000 te veel. Een zelfde overbevolking is te vinden in Oeganda – en eigenlijk overal waar olifanten beschermd worden.

De dieren hebben vrijwel geen natuurlijke vijanden. Een roofdier zal geen volwassen olifant aanvallen. Hoogstens loopt een jong enig risico; de moeders zijn echter zeer zorgzaam en voorzichtig.

Een voorname factor bij het in toom houden van olifanten is het beschikbare voedsel. Mogelijk speelde ook de mens als jager een belangrijke regulerende rol in het grote spel van de natuur; de handhaving van het evenwicht. Juist daar waar menselijk ingrijpen wordt uitgesloten, nemen de olifanten gestadig in aantal toe. Tsavo lijkt een aanwijzing in die richting te geven. Vroeger werden er ongeveer 1000 olifanten per jaar door de bevolking gedood. Het zou niet juist zijn om te stellen dat het hier uitsluitend ging om het dekken van de natuurlijke behoefte.

Andere redenen dan het verkrijgen van voedsel – ivoor – zullen zeker voor de dood van een deel der dieren verantwoordelijk zijn geweest. Sinds 1959 zijn de stroperijen er vrijwel gestopt door de felle bestrijding van de bedrijvers ervan. Van dat moment af heeft de olifantenstand zich er snel uitgebreid. Er zijn in Tsavo nog meer factoren die met de toeneming verband kunnen houden. Het aanleggen van kunstmatige drinkplaatsen bijvoorbeeld, die de dieren in staat stellen ter plaatse te blijven.

Toch zou de ruimte die de olifanten in het gehele Tsavo-gebied ter beschikking staat, 40.000 vierkante kilometer voor 20.000 olifanten, ruimschoots voldoende zijn voor ettelijke malen zoveel exemplaren, als ze niet van die ontzettend slordige eters waren. Een zich de buik vullende olifant rukt uren achtereen links en rechts struiken en bomen ondersteboven, plukt er een slurf vol bladeren en twijgen af, laat de rest liggen en grijpt een volgende boom. Over kilometers afstand is een voorttrekkende kudde te volgen door de aangerichte ravage en de pruiken afgerukte maar niet opgegeten bladeren. Later blijkt dat de schade nog groter is; dan gaan de bomen dood die ze voor een groot deel van de bast hebben ontdaan. Tsavo-oost is voor een groot deel een afschuwelijk gebied. Waar eens een door vele bomen afgewisseld, vrij dicht struikgewas groeide, ligt thans een kaal, troosteloos landschap met duizenden dode stammen en takken, dat langzaam in open grasland verandert.

Voor de olifanten niet direct een bezwaar; die eten ook gras. In Oeganda bijvoorbeeld bestaat 80 tot 90 procent van hun menu – soms zelfs nog meer – uit gras, 10 tot 14 procent uit bladeren en de rest uit boombast. In Tsavo maakt gras voor 60 procent deel uit van het voedsel. Zo’n verandering van het landschap brengt ook grote verschuivingen in de fauna. Talloze dieren zullen zich in het open land niet kunnen handhaven, andere zullen misschien hun plaatsen innemen.

Na langdurige wetenschappelijke studie heeft men in Oeganda het olifantenprobleem weten op te lossen. Ook daar worden de dieren steeds verder teruggedrongen. In 1929 hadden ze nog 70 procent van het land tot hun beschikking, veertig jaar later was dat ingekrompen tot hooguit 12 à 15 procent. Op zo verantwoord mogelijke wijze wordt thans jaarlijks een bepaald aantal afgeschoten. Een noodzakelijk kwaad dat echter, dank zij de toegepaste methode, in ieder geval aan de bevolking ten goede komt, onder meer door de vleesopbrengst. Twee, door de Nijl gescheiden, olifantenprobleemgebieden zijn er.

Aan de noordoever is de situatie vrij redelijk, aan de zuidzijde is het weinig anders dan in Tsavo. Het valt daar niet zo op omdat de regen het land mooi groen houdt. Aan de noordkant, waar één olifant per vierkante kilometer leeft, worden de wijfjes gemiddeld op hun veertiende jaar geslachtsrijp, de stieren een jaar eerder. De populatie neemt toe en de dieren zijn er gemiddeld 19 jaar oud.

Maar bij de onder aanzienlijk benardere omstandigheden levende olifanten aan de zuidelijke Nijloever, waar iedere vierkante kilometer door twee exemplaren wordt bewoond, zijn de wijfjes pas op hun achttiende jaar volwassen, gemiddeld brengen ze in hun leven minder jongen voort omdat de tijd die tussen twee geboorten ligt, langer is. De periode waarin het wijfje melk geeft is echter korter waardoor de sterfte onder de jongen groter is dan in het noorden. De gemiddelde leeftijd is er bijna 21 jaar. Dit alles heeft tot gevolg dat de bevolking afneemt. Hier is de natuur duidelijk bezig, de zaak in balans te brengen. Is er weinig voedsel, dan komen er automatisch minder olifanten.

In Tsavo kan een wijfje reeds op haar twaalfde of dertiende jaar een kind krijgen. Toch blijkt ook daar het evenwicht zich langzaam maar zeker te herstellen. Een aantal jaren geleden waren de olifanten er op elf- of twaalfjarige leeftijd geslachtsrijp – de normale tijd. Voor dit echter z’n invloed op de populatie heeft, zullen er vele jaren voorbijgaan.

Olifanten leven in kleine kudden van tien of minder tot twintig of dertig exemplaren, die zich soms tot reusachtige groepen van vele honderden dieren aaneensluiten. Zo’n kudde is een echte familie, meestal bestaande uit een grootmoeder die de leiding heeft, plus haar kinderen en kleinkinderen. Volwassen stieren zijn er niet bij, wel jonge exemplaren maar die moeten de groep verlaten zodra ze volwassen zijn. Gewoonlijk sluiten zij zich aan bij de eveneens in kuddeverband levende maar bij de groep behorende stieren. Deze zorgen voor de bewaking van de territoriumgrenzen. Oudere mannetjes zijn soms solitair. Alleen in de paartijd, dat is meestal de regentijd, komen de sexen bij elkaar.

Bij de geboorte wordt de moeder vaak geassisteerd door een of meer jonge wijfjes die bij haar blijven tot alles achter de rug is. De rest van de kudde wacht vlak in de buurt, soms in een grote kring om de aanstaande moeder heen. De jongen worden normaal een jaar of vier door de moeder gezoogd; daarna blijven ze tot hun volwassenheid bij haar in de buurt. Zolang ze erg jong zijn, worden ze zorgvuldig door de moeder en een ‘tante’ – vermoedelijk een oudere zuster van de kleine – bewaakt en beschermd. Altijd zorgen die ervoor tussen de kleine en een mogelijk gevaar – ook de mens – in te blijven, zonodig duwen ze de baby in een of andere schuilhoek tussen rotsblokken of struiken waar ze zelf voor gaan staan. Obstakels worden voor het jong uit de weg geruimd.

Dikwijls gebruikt de moeder haar slurf om haar kind over rotsblokken heen te tillen of, bij het baden, op het droge te zetten. Hulp wordt onderling trouwens geboden aan alle leden van de kudde die in moeilijkheden zitten of ziek zijn. Talloze malen is gezien dat zieke of gewonde exemplaren aan weerszijden door andere olifanten werden ondersteund. Ook is waargenomen dat bij dode of stervende dieren de wacht werd gehouden.

Totale lengte van slurf- tot staartpunt bij uitgegroeide savanne-olifant gemiddeld 7-9 meter; staart 1-1,30 m; schouderh. 3,60-3,80 m; gewicht 5000-7000 kg; slagtanden 2-2,50 m met gewicht van 40-60 kg.

Grootste olifant: schouderh. 4,01 m; gewicht 12.000 kg; alleen de huid woog 2000 kg.

Slagtand-record: 3,50 m lang, 47 cm omtrek, 133 kg zwaar.

Bosolifant is kleiner: schouderh. 2,30-2,80 m; gewicht 3000-5000 kg.

Record-hoogte 3,57 m; record slagtanden 1,24 m en 65 kg.

Wijfjes zijn kleiner: schouderh. 2,60-3,20 m; gewicht 4000-6000 kg. Bij een wijfjesolifant van 2,85 m hoog en 6000 kg zwaar woog slurf 115 kg, lever 75 kg, hart 21 kg, hersenen 5 kg, ingewanden 300 kg, oren 84 kg, spieren 2750 kg, huid 540 kg, vet 100 kg, skelet 1600 kg.

Donkergrijs tot grijsbruin. Door stof of modder, met de slurf op de rug gegooid, kunnen ze van lichtgrijs tot roodbruin lijken. Indien nat na bad, dan zwarte indruk.

Voedsel: Plantaardig. Bladeren, takken, boombast, gras, vruchten e.d. in grote hoeveelheden, enkele honderden kilo’s per dag. Kunnen 200 l water achter elkaar drinken; in één keer wordt 8-10 l met de slurf opgezogen en vervolgens in de bek gespoten.

Draagtijd 18-22 mnd; sommige deskundigen vermoeden 18-20 mnd voor vrouwelijk jong, 20-22 mnd voor mannelijk.

Zelden tweeling. Wordt normaal tot 4 jaar gezoogd: wijfje kan dan om de 4 jaar jongen hebben. Loopt onder bijzondere omstandigheden – gebrek aan voedsel – op tot 6 jaar en meer. Jong bij geboorte 80-85 cm hoog, 90-120 kg zwaar.

Uitstekend van gehoor en reuk, minder goed van gezicht. Loopt normaal 4 à 5 km per uur, bij onrust 6 à 7 km, bij vlucht 30 km per uur; 15-20 km per uur kan zeer lang worden volgehouden. Zie ook olifanten.

African Elephant • Afrikanischer Elefant • Eléphant d’Afrique

Loxodonta africana.

< >