Het is verwonderlijk hoe een behoorlijk groot dier als het aardvarken vrij onbekend kan blijven. Dat dankt het aan de nachtelijke leefwijze.
Zelfs in Afrika, zijn vaderland, hebben slechts weinig mensen hem in de natuur in levenden lijve aanschouwd. Iemand die reeds vele jaren op een farm woonde, op het land waarvan aardvarkens leefden, zag het eerste exemplaar in … het nachtdierenhuis van Artis. Het aardvarken is een groot, log dier met bol lichaam en een, ofschoon behaard, toch kalig en varkensachtig aandoende huid. Wat het mede wel de misleidende naam zal hebben bezorgd; tot de varkens behoort het dier namelijk niet.
Lange, tot effectieve gehoorschelpen gevormde oren en een vreemd uitgerekte, aan de voorzijde afgeplatte snuit aan de ene, en een dikke, sterke, puntig toelopende staart aan de andere zijde, completeren het dier. De poten zijn zwaar en, speciaal de voorste, van krachtige klauwen voorzien – de werktuigen waarmee de aardvarkens in Afrika de keiharde termietenheuvels te lijf gaan en hun eigen diepe holen en onderaardse gangen graven. Zowel het een als het ander gaat razendsnel. Zodra ze een gang in een termietenheuvel hebben blootgelegd, komt de ongeveer dertig centimeter lange, kleverige tong in actie. Hij wordt diep in het inwendige van de termietenheuvel gestoken en brengt zo de eraan vastklevende bewoners bij tientallen tegelijk te voorschijn, die vervolgens in de bek van het dier verdwijnen. Zo mogelijk worden de termieten zelfs met de vreemde stofzuigerachtige snuit bij honderden tegelijk opgezogen.
Nog gemakkelijker heeft een aardvarken het wanneer de termieten – zijn belangrijkste voedselbron – in reusachtige colonnes op mars gaan, wat gewoonlijk ’s nachts gebeurt. Er wordt beweerd dat het aardvarken de tienduizenden over droge bladeren voorttrekkende termieten, dank zij het perfecte gehoor, in de duisternis toch feilloos weet te lokaliseren. Van de woedende beten der insekten behoeft het dier zich niets aan te trekken. Ofschoon er geen haren zijn die bescherming geven, is zijn huid zo dik en taai dat er zelfs voor de termieten geen doorkomen aan is.
In zijn leefwijze is het aardvarken een duidelijke tegenhanger van de Zuidamerikaanse miereneter, die eveneens met lange snuit en tong en met zware graafklauwen is uitgerust.
Het graafvermogen van het aardvarken is enorm. Het dier werkt zich sneller onder de grond dan een man met een spa kan bijhouden. Zelfs wanneer men het bij de staart heeft, is het onmogelijk deze te blijven vasthouden wanneer het aardvarken bezig is onder de grond te verdwijnen. Men wordt onherroepelijk meegetrokken. Holen en gangen, tot drie meter en dieper onder de grond, zijn geen uitzondering. Een enkele keer, wanneer het aardvarken zich al te lang met de voedselvoorziening heeft bezig gehouden, brengt het de dag ook wel boven de grond door. Opgerold is het dan echter zeer moeilijk te onderscheiden tussen de grote gele stenen waarmee zijn woongebied doorgaans is bezaaid.
Hoe groot het aardvarken ook is, toch zijn er door de nachtelijke leefwijze weinig bijzonderheden van hem bekend. Daardoor kon het gebeuren dat er bij een als ‘mannetje’ te boek staand exemplaar in Artis een … jong werd geboren. Een grappige baby, gerimpeld en schonkig, met een naar verhouding veel te grote kop en onwijs grote oren. Daar de moeder geen voeding voor haar spruit bleek te hebben en de dierentuinmensen elke ervaring ten aanzien van de verzorging misten – er trouwens ook niet op hadden gerekend – en evenmin een flauw idee hadden van de samenstelling van aardvarken-moedermelk, is het diertje helaas na een paar dagen gestorven. In september 1968 werd er weer een geboren. Ditmaal ging alles goed.
De moeder had voldoende melk en verzorgde haar kind uitstekend. Een groot succes en waarschijnlijk een wereldprimeur. Wat ongetwijfeld is te danken aan het zogenaamde nachtdierenverblijf waarin de aardvarkens tegenwoordig op bij hun aard en gedrag passende wijze kunnen worden gehouden.
■ Totale lengte 1.60-1.80 m; schouderhoogte 60 cm, gewicht 60-70 kg, max. 80 kg.
Dun behaard, in kleur variërend van grauwgeel tot grauwbruin. Kaalachtige, zeer zware staart. Roseachtige huid.
Voedsel: Termieten, mieren, sprinkhanen en andere insekten. Misschien ook bepaalde vruchten.
Draagtijd onbekend; aantal jongen gewoonlijk één, soms twee.
Vormen als soort tevens aparte orde, die dicht bij de hoefdieren staat. Zie ook nachtdieren.
Aardvark • Erdferkel • Oryctérope
Orycteropus afer.