Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Aal

betekenis & definitie

Het was in 1922 dat de onderzoeker Schmidt, na jarenlange studie op zee, met de toen opzienbarende oplossing kwam van het intrigerende geheim der alen. De wieg van zowel de Europese als de Amerikaanse aal, zo luidde zijn conclusie, ligt in de Sargassozee, een tropisch zeegebied tussen de Bermuda’s en de Westindische Archipel.

Daar leggen de alen in het vroege voorjaar op een diepte van enkele honderden meters de eieren, waaruit vrij spoedig de omstreeks één centimeter lange larven komen. Die zomer stijgen de inmiddels tot 25 mm gegroeide diertjes naar hogere waterlagen, vanwaar ze op een zeker moment, voortgestuwd door golfstromen, bij miljarden de tocht naar het vasteland aanvaarden. Drie jaar duurt de reis naar Europa, nog geen jaar naar het dichterbij gelegen Amerika. Maar wanneer ze als glasheldere, platte visjes van acht à tien centimeter voor de kusten zijn gearriveerd, daar van gedaante verwisselen en tot de zogenaamde glasaaltjes of elvers worden, zijn de vertegenwoordigers van beide groepen even groot en even ver ontwikkeld. Ze trekken nu via riviermonden landinwaarts, daarbij sluizen en allerlei andere obstakels passerend. De mannetjes blijven meer aan de kust in het brakke water, de wijfjes gaan voort, rivieropwaarts, zelfs naar grote hoogten in bijvoorbeeld Zwitserland.

Ze worden donker van kleur en beginnen te groeien. Jaren blijven ze in het zoete water, waar ze volwassen worden. Bij de wijfjes vergt dat acht tot twaalf, bij de mannetjes vijf tot acht jaar. Hun kleur verandert nu in zilverwit met zwarte vinnen. Dan begint de onweerstaanbare trek, zonodig over land naar zee. Zonder te eten volgen ze de weg die de natuur ze ingeeft, acht maanden lang, vierduizend kilometer ver – terug naar de Sargassozee, waar ze het levenslicht aanschouwden. Daar wordt kuit geschoten, waarna ze vermoedelijk sterven … Hun kinderen vervolgen de grote cirkelgang: zij gaan terug naar het land dat de ouders verlieten, geleid als het ware door een ingebouwde computer. Geen kind van Amerikaanse ouders zal in Europa terechtkomen, geen Europese aal in Amerika.

En met deze, hier sterk verkort weergegeven opvatting had iedereen vrede. Tot in 1959 een nieuwe theorie werd gelanceerd door de onderzoeker Tucker. In één keer ontdeed hij de steeds bewonderde en geheimzinnige cirkelgang van veel luister door te beweren dat de Europese paling helemaal niet naar de Sargassozee terugkeert, maar, zonder zich te hebben voortgeplant, in de Europese zeeën ten onder gaat. Volgens hem is er helemaal geen sprake van twee verschillende soorten, maar zijn Europese en Amerikaanse aal een en dezelfde. De uiterlijke verschillen zouden zijn ontstaan onder invloed van allerlei factoren, waarbij de temperatuur een belangrijke rol speelt. Wat men als Europese aal beschouwt, is niets anders dan het broed van zijn Amerikaanse soortgenoot.

Tucker heeft een heleboel argumenten die voor zijn theorie pleiten. Hij wijst erop dat de tocht van de alen een onmogelijkheid is, gezien de loop van de golfstromen, de grote afstand die moet worden afgelegd en de toch vrij povere lichamelijke conditie alsmede vergaande degeneratie der dieren. Ze hebben dan wel een behoorlijke vetreserve, maar deze kan nooit toereikend zijn voor het afleggen van de lange weg en daarna voor het tot ontwikkeling brengen van de geslachtsprodukten. Onderweg kunnen ze zich niet voeden; het darmkanaal is vrijwel verdwenen en bovendien is de eindopening van de darm gesloten. Men heeft wel eens volwassen, weggetrokken dieren vlak bij het land in zee gevangen, maar zelfs voor wetenschappelijk onderzoek uitgeruste schepen hebben er nooit een op de Atlantische Oceaan gesignaleerd. Ook niet in de Straat van Gibraltar, de enige uitgangsweg voor het Middellandse Zeegebied.

Met de Amerikaanse aal ligt de zaak anders. Die is veel dichter bij zijn paarplaats, heeft een aanzienlijk grotere vetreserve en is tot op zekere hoogte in staat zich te voeden. Voor hem moet het mogelijk zijn de Sargassozee te bereiken en zich daar voort te planten. Op de vraag waarom de Amerikaanse aal onder meer gemiddeld minder wervels heeft dan de Europese, heeft de onderzoeker eveneens een antwoord. Ook bij andere vissen komt het voor dat een plotselinge temperatuurovergang het broed een ‘shock’ geeft waardoor zich storingen en remmingen in de ontwikkeling kunnen voordoen. Amerikaanse alen nu zouden voortkomen uit eieren die zich ontwikkelen in het zuidelijk deel van de Sargassozee, waar de larven grote warmteverschillen hebben te doorstaan en dientengevolge in hun ontwikkeling worden geremd, met als gevolg minder wervels. De Amerikanen worden vervolgens door de Antillenstroom, die buitengewoon rijk aan voedsel is en waarin de larven snel – in ongeveer negen maanden – tot glasaaltjes uitgroeien, naar het Amerikaanse vasteland gevoerd.

In het noordelijk deel van de Sargassozee komen niet zulke extreme temperatuurverschillen in de waterlagen voor; de larven daar ontwikkelen zich derhalve gelijkmatiger. Zij komen op die plaats niet in de Antillenstroom maar in de Noord-Atlantische golfstroom terecht, die ze over de oceaan naar Europa voert. Daar de Golfstroom minder warm is en ook minder voedsel bevat, gaat hun groei aanzienlijk langzamer; pas na drie jaar kunnen ze glasaaltjes worden genoemd. En dan zijn ze tevens aan de Europese kusten gearriveerd waar hun verdere leven zich langs de bekende lijnen afspeelt.

Er wordt overigens al flink aan deze theorie getornd. Oceanografen hebben ontdekt dat op grote diepte onder de Golfstroom een tegenstroom naar de Sargassozee loopt. Misschien maken de alen van deze ‘lift’ gebruik om naar hun paaiplaats te komen. Ook is gebleken dat alen ongelooflijk goed kunnen ruiken en mogelijk op de reuk hun geboorteplaats vinden. Het geheim van de alen is nog niet opgelost!

Bij geboorte circa 5 mm lang met vreemd kopje waarin naaldachtige tanden. Verandert spoedig in zg. bladvisje, doorzichtig, plat diertje. Bij kust metamorfose: krimpt zowel in hoogte als in lengte en wordt tot ongeveer 6 cm lang glasaaltje dat de vorm van het volwassen dier heeft, maar doorzichtig is. De scherpe tandjes hebben plaatsgemaakt voor een op het toekomstige dieet berekend gebit. In het zoete water komt de bruin-gele, bronsachtige kleur. De wijfjes worden hier tot 1,5 m en meer lang; de mannetjes ongeveer 50 cm. Tegen de trektijd worden ze zwart op de rug, zilverwit aan buik.

Het voedsel in het larvestadium bestaat uit kleine organismen; volwassen alen zijn echte rovers die dierlijk voedsel eten, ook aas.

Is verwant aan de ►murene en de ►zeepaling.

Eel • Aal • Anguille

Anguilla anguilla.