door elkaar of heen en weer bewegen.
zich voortdurend en met een onregelmatige, veelal draaiende of kronkelende beweging voortbewegen; zich voortdurend en onregelmatig door elkaar of heen en weer bewegen.
Vaak gevolgd door een voorzetselbepaling die de plaats of richting aanduidt van de beweging of voortbeweging van het genoemde.
Voorbeelden:
Ik stond bij het raam en keek naar de bladeren die in zijn tuin naar beneden warrelden.
Kristien Hemmerechts, Alle verhalen, 2001
Opeens wierp zijn vader beide armen omhoog in een wat overdreven wanhopig gebaar. Alsof alle paperassen op zijn bureau door elkaar moesten warrelen.
http://www.newmoon.nl/ergosum/verhalen/verrips.php, 2002
De chauffeur trekt de wagen als een arrenslee de bocht door en buiten [...] stuiven twee oudere dames op als kraaien, de veren warrelen van hun hoedjes.
Manon Uphoff, Alle verhalen, 2003
Om de auto is neerslag die het midden houdt tussen regen en sneeuw, deze warrelt door het licht van mijn koplampen.
Jeroen Brouwers, Zonsopgangen boven zee, 1983
Om hun voeten warrelde afval – lege sigarettendoosjes, plastic zakken, reclamefolders.
Chaja Polak, Liefdesmeer & andere verhalen, 2003
Van over de akkers en de heide waait het zand de kamer binnen en warrelt Elize in haar ogen.
Manon Uphoff, Alle verhalen, 2003