Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

vaarseizoen

betekenis & definitie

[b]jaarlijks terugkerende periode die, vooral door betere weersomstandigheden, geschikt en bestemd is om te varen.

Voornamelijk gezegd met betrekking tot kleinere vaartuigen zoals plezierjachten of vaartuigen voor watersport, en historische vaartuigen.[/b]

Voorbeelden:
In het voorjaar gaan de boten weer het water in en begint het vaarseizoen.
http://www.beatrixgroep.nl/index.html, 2001

Maak van uw kajuit geen etalage, sluit de gordijnen. Laat geen sleutels achter in uw boot. Haal na het vaarseizoen apparatuur, zeilen, buitenboordmotor en andere kostbare zaken van boord.
http://www.jachtverzekering.be/

De Stichting Promotie Kampen, de Hanzestad Compagnie en de Stichting Kamper Kogge organiseren dan, in samenwerking met de VVV Kampen, de jaarlijkse Hanzevlootdag. Het is reeds de twaalfde keer, dat deze manifestatie plaats vindt. Met deze dag opent de Hanzestad Compagnie het nieuwe vaarseizoen van haar traditionele zeilvloot, die intussen uit meer dan 40 schepen bestaat.
Meppeler Courant, 1995

Wanneer het vaarseizoen ten einde was, lag hun vloot in de haven van Amsterdam in winterlaag. In het vroege voorjaar trokken de zeelui, echter onder begeleiding van hun vrouwen en meisjes, op naar de stad aan het IJ om zich bij hun schippers te melden.
http://www.nationaalarchief.nl/sont/hetvarendvolk.html

Zeeslag tussen ferrymaatschappijen duurt voort [...]. Ook de rederij Scandinavian Seaways verlengt haar vaarseizoen met drie maanden tussen IJmuiden en Newcastle, van 28 maart tot 30 oktober.
De Standaard, 1995