Het begrip spruit heeft 6 verschillende betekenissen:
1) uitloper.
jonge uitloper of zich ontwikkelende kiem of knop van een gewas.
2) klein groen kooltje.
klein groen kooltje met een licht bittere smaak dat wordt gegeten als groente; spruitje.
Meestal in het meervoud en vaker in de verkleiningsvorm spruitjes.
3) nakomeling.
iemands dochter of zoon; iemands kind; nakomeling.
4) uitstekende horizontale balk onder de kap van een windmolen voor het kruien, het op de wind zetten van de wieken.
Men onderscheidt een korte en een lange spruit.
5) zijtak van een pijp.
zijtak of tak van een buis of pijp.
6) hanenpoot.
eind touw of staaldraad dat door een ander touw opgehouden wordt en waarvan beide einden op enige afstand van elkaar aan iets zijn vastgemaakt; hanenpoot.