echtgenoot van zoon of dochter.
echtgenoot van de dochter van iemand; bij een gelijkslachtig huwelijk: echtgenoot van de zoon van iemand.
Voorbeelden:
Non was smoor op je vader toen die hier in het paviljoen woonde, dat heeft Moenah me verteld, en oma Moes hoopte dat het geld van onze familie zou helpen, zij had hem graag als schoonzoon gehad, ook vanwege de kleurverbetering!
Hella S. Haasse, Sleuteloog, 2002
Beide schoonzoons stonden aan de wieg van een bloeiende onderneming, maar die van Moretus zou uitgroeien tot het enige familiebedrijf in de wereld dat gedurende meer dan drie eeuwen, tien generaties lang, zijn eenheid zou bewaren.
De Standaard, 1996
De 'koude kant' (schoonzoon, schoondochter) heeft ook het nakijken wat de waardestijging betreft.
http://www.notarislelystad.nl/
"Het huwelijk is zeer spoedig misgelopen.' Roscam noteerde dat als een feit afkomstig van een zeer verre planeet. "Tot verdriet van haar vader,' zei Smelleken. "Als industrieel had hij grote plannen met die schoonzoon.'
Frans Verleyen, Het beleg van Brussel, 1979