Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

overhemd

betekenis & definitie

bovenkledingstuk met een boord.

bovenkledingstuk gemaakt van een dunne stof dat het bovenlichaam bedekt, lange of korte mouwen heeft en een boord en dat aan de voorkant sluit met een reeks knopen die tot aan de boord reiken.

Voorbeelden:
Toch deed een man toen een hele week met een overhemd, droeg jarenlang hetzelfde pak, dat nooit gestoomd, alleen zo nu en dan buiten gehangen werd om te luchten. Alles werd gelucht.
Jan Willem Holsbergen, Het pistool van de rekening, 1981

De schrijfster keek de kunst van het schoonmaken af van haar beide grootmoeders en bundelde hun tips in een lijvig boekwerk. Daarin komen alle ins en outs over het runnen van een huishouden aan bod: hoe je een overhemd kreukloos krijgt, hoe je de vaat op de juiste manier kunt doen, hoe je een perfect vuurtje stookt in de open haard, hoe je je piano moet stemmen, 101 manieren om je tafel te dekken en nog meer.
Brabants Dagblad, 2001

Ze braken op van het terras. Het chiquitavrouwtje bond de dunne veters van haar slippers vast om haar enkels. Timmer keek in haar overhemd en ontwaarde een mager borstbeen.
Koos van Zomeren, De hangende man, 1983

En kijk, nu hijs ik me overeind, trek mijn overhemd en beha uit, gooi de beha in de vuilnisbak, trek het hemd weer aan en ook het jasje dat hij in een hoek van de kamer heeft geslingerd.
Kristien Hemmerechts, Alle verhalen, 2001