Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

notabele

betekenis & definitie

iemand van aanzien.

iemand van aanzien; iemand die behoort tot degenen die in een land, stad, dorp e.d. van aanzien zijn door hun beroep of functie, soms ook door hun afkomst, kennis of ervaring; invloedrijk persoon.
Vaak in het meervoud gebruikt.

Voorbeelden:
Op deze lijst, opgemaakt in 1753, figureren ruim zestig personen, veelal plaatselijke adel, maar ook notabelen als de burgemeester en de pastoor.
Douwe Draaisma, Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, 2002

In de steden, maar ook in de dorpen, behoorden de brouwers door hun status, maar vooral ook door hun rijkdom, samen met de dokter, de pastoor en de notaris tot de notabelen.
http://www.hab.a1.nl/

Hij was een soort notabele omdat hij de baas van het Groene Kruis was.
Nelleke Zandwijk, De dag van de jas, 2001

De burgerlijke democratie van de 19de eeuw, bestuurd door notabelen, is in de 20ste eeuw geëvolueerd tot een strak gestructureerde particratische democratie van politieke partijen, stoelend op trouwe militanten en klanten en omringd door bevriende drukkingsgroepen.
De Standaard, 1996

Er zijn resten gevonden van was-schrijftafeltjes met nog ontcijferbare tekst, maar ook een schrijfstift en het zegelstempel van een veertiende-eeuwse notabele.
NRC, 1995

Armen en rijken, notabelen en gewone dorpsbewoners of moslims en christenen die tot dezelfde leeftijdscategorie behoren, kunnen lid worden van de Kombi-Naam en bijdragen tot de gedeelde doelstellingen.
http://www.wereldwijd.be/archief/9809-101.htm, 1998

De kerk kwam in zicht. Een groot, hoog gebouw dat uit rode baksteen was opgetrokken. We hoorden het orgel stampen. Drie rijen van het mannenschip waren leeg. Eerst kwamen de banken voor de notabelen, dan een zijpad, daarachter de lege rijen, dan de tientallen rijen met gewone mannen en helemaal achteraan de "hoge banken" waarop het doodgewone volk zat dat jenever dronk uit heupflesjes en kaart speelde tijdens de eredienst.
Boudewijn Büch, De kleine blonde dood, 1985

Toch heeft de redactie van het maandblad De Gids Anbeek's stellingen interessant genoeg gevonden om er een bijzonder nummer aan te wijden. Niet minder dan drie en vijftig notabelen, niet alleen schrijvers, ook politici en andere buitenstaanders, werden uitgenodigd eraan mee te werken.
W.F. Hermans, Klaas kwam niet, 1983

De mensen die dichter bij het nieuwe koningspaar staan dan bij het oude - de nieuwe notabelen, de intelligentsia, de idealisten - hebben minder behoefte aan identificatie met een koninklijke autoriteit.
K.L. Poll, Wennen aan vrede, 1981

Al bij het voorwoord van de burgemeester stuit ik op een mogelijke aanwijzing dat het morele verval ook in de kringen der hoogste notabelen is doorgedrongen.
Bob den Uyl, Het morele verval, 1977

< >