iemand die profiteert.
iemand die het er stelselmatig op aanlegt om gratis bij iemand te gast te zijn of anderszins van iemands goedheid te profiteren; profiteur.
Voorbeelden:
De meeste mannen in deze stad waren volgens haar klaplopers die teerden op de schamele inkomens van hun vrouw of hun moeder.
Naima el Bezaz, Minnares van de duivel, 2002
'Klaplopers', zo betitelt hij burgers en bedrijven die wel profiteren van de infrastructuur van de overheid, maar door listige kunstgrepen hun bijdrage daaraan verwaarlozen.
NRC, 1994
Alhoewel hij de naam had een krekel te zijn, een klaploper, een profiteur, een flierefluiter, toch promoveerden ze hem.
Robin Hannelore, Requiem voor de geitenmelker, 1980
Slimme adviseurs specialiseren zich op het benutten van mazen in de belastingwetten, wat volstrekt onredelijke belastingbesparingen kan opleveren. Een eminent belastingwetenschapper betitelde zulke specialisten vorig jaar als fiscale klaplopers.
NRC, 1995
Met Moortje voert Brederode ons binnen in een Amsterdamse, carnavaleske wereld van klaplopers en vrouwenjagers die als bedriegers en bedrogenen door het leven gaan.
NRC, 1993
Zowel psychologisch als financieel is 'het ontslag' een slechte zaak: de vriendin van zijn kamergenoot Ned Schneebly (Mike White, tevens scenarist van de film) dreigt er immers mee de werkloze klaploper aan de deur te zetten.
http://www.filmfreak.be/besprevi/bith/nl/1137ad55bere0512.html